korrelgrootte van het bodemmateriaal. Voor zanden en rolsteenen grover dan 0,4 mm en fijner dan 25 cm wordt het verband waarschijnlijk benaderd door

f = 1-6 V d (d= gemiddelde korreldiameter in mm) (6a) Deze formule is slechts voorloopig en nog onvoldoende aan de practijk getoetst. Veiliger is het derhalve om voorloopig den siltfactor slechts op te vatten als een functie van de korrelgrootte

f = g (d) (6b) Bij een gegeven afvoer is volgens vergelijking (4) de bevochtigde omtrek constant en dus onafhankelijk van de grofheid van het bodemsediment. De korrelgrootte bepaalt bij gegeven snelheid alleen den vorm van het dwarsprofiel, nl. den hydraulischen straal R (diepte) en de doorsnede A (form. x en 2) en dus ook de verhouding van bevochtigden omtrek of breedte tot de diepte. Voor stabiele rechte kanalen, die een semi-elliptische doorsnede blijken te hebben, verandert dus, bij gelijkblijvenden waterafvoer, de bedding-

Geteekend door G. Joha

Fig. 4. Schematische doorsnede door een rechte rivierbedding bij constanten waterafvoer Q, gelijken bevochtigden perimeter: Pi = P2 = P3, maar met wisselend bodemmateriaal (siltfactor f variabel).

vorm met de korrelgrootte in den zin van fig. 4. Een bodembedekking met grint (f groot) geeft volgens form. 1 een kleine waarde van R, dus een ondiep bed, een fijne zandbedekking een diepbed. In rechte kanalen is, volgens de ervaring, de maximale diepte 1.2 a t,3 R, in scherpe bochten kan deze tot 2 R toenemen.

Met bovenstaande betrekkingen zijn voor gestabiliseerde stroomingskanalen breedte en diepte bij gegeven stroomsnelheid en afvoer bepaald. Hiervan heeft Lacey de vergelijking (5) (breedte/afvoer) gebruikt om na te gaan in hoeverre rivieren met wisselend debiet aan de evenwichtsvoorwaarden voldoen. Aangezien hij vermoedde, dat het evenwicht het dichtst benaderd wordt bij hoog water, als de rivier volledig actief is, heeft hij van eenige Britsch-Indische rivieren de logarithmen der hoogwaterafvoeren en de logarithmen der bijbehoorende breedten als abscissen en ordinaten in een grafiek afgezet (fig- 5) J als breedte is aangenomen hetzij de natuurlijke breedte, hetzij die waarbinnen de bedding door dijken kan worden beperkt, zonder dat er gevaar voor aantasten of overstroomen bestaat (Jumna). De zoo verkregen punten blijken alle te liggen nabij de rechte lijn welke voldoet aan vergelijking (5b).