Getij de-meanders

Meandervorming onder invloed van het getij is ernstig bestreden (Campbell 1927), maar wie eenmaal de tropische mangrove-vlakten heeft leeren kennen, is voor die streken wel van het bestaan er van overtuigd (zie foto 5). De rem voor de meandervorming in normale riviermonden is het verminderd verhang en de verminderde stroomsnelheid, de laatste gedaald beneden de waarde waarbij nog erosie mogelijk is. Bij uitloopend getij wordt de rivierstroom echter versterkt door den ebstroom; er ontstaat plaatselijk een verhoogd verhang en de laterale erosie kan opnieuw inzetten (Fig. iSd). Juist de periodieke schommelingen tusschen sterke strooming, waarbij de buitenbochten worden aangetast en daarop volgende stagnatie, met als gevolg aanslibbing in de eerste plaats op de binnenbochten, bevorderen in hooge mate den groei van meanders. Vooral in kreken en kleine rivieren, waar de materiaaltoevoer vanuit de zee bij vloed ongeveer gelijken tred houdt met den materiaalafvoer bij eb en waarin vrijwel evenveel wordt gesedimenteerd als geërodeerd, ontwikkelen de meanders zich het fraaist. In de monden van de groote rivieren daarentegen is de werking van den ebstroom te zamen met de rivierstrooming steeds aanmerkelijk sterker dan die van den vloedstroom. Daar wordt bij eb meer slib uit den riviermond opgenomen en weggezogen, dan bij vloed kan binnenstroomen en bij de getijde-kentering kan bezinken. Zulke riviermonden worden steeds sterker uitgeschuurd en verbreeden zich tot trechtervormige aestuariën.

Samenvatting

Bovenstaande beschouwingen over de aanpassingsvormen in het lengteprofiel kunnen als volgt worden geresumeerd:

1. Door te meanderen past een rivier zich aan een te groote terreinhelling geleidelijk aan. Daardoor wordt de loop verlengd en het verhang verminderd, totdat dit in evenwicht is met den waterafvoer. Deze vorm van aanpassing is te verwachten bij een matige en gelijkmatige toeneming van de terreinhelling in bovenstroomsche richting. Voor riviergedeelten die geen groote zijrivieren in zich opnemen en uitsluitend door meandervorming stroomingsevenwicht bereiken, is de percentueele verlenging een maat voor het verschil tusschen de terreinhelling en het evenwichtsverhang.

2. Verwildering van een riviergedeelte is een aanwijzing voor snelle en sterke toeneming van de terreinhelling — in stroomopwaartsche richting —, zoo dat deze aanmerkelijk stijgt boven het evenwichtsverhang van de rivier. De stroom splitst zich daarbij in een aantal takken, zoodat de waterafvoer per tak minder, het evenwichtsverhang grooter wordt dan in den ongesplitsten stroom en dus de evenwichtsvoorwaarden dichter worden benaderd. Verwildering is te verwachten aan de randen van bekkens en vlakten, die aan gebergten grenzen en bij meer plaatselijke reliëfverschillen, o.a. bij breukranden.