EEN MERKWAARDIGE LIGGING VAN LOSSE SCHELPSCHALEN IN EEN LAAGVLAK

DOOR

DR. TH. R E I X H O L D

Op veel plaatsen treft men in de waterstaatkundige werken aan onze kust, bijv. aan den voet van zeedijken, naast basalt, groote vierkant behouwen steenen aan van grijsachtig blauwe kleur. Dit is zoogenaamde kolenkalksteen, een „hardsteen", stammende uit het ondercarboon van België, waar dit gesteente in veel groeven wordt ontgonnen. Het komt voor in dunne of dikke lagen gescheiden door meestal zeer dunne, soms dikkere, mergelbankjes. Bij den afbouw van de groeven worden vooral van de vrij dunne banken, welke platen van 15 tot 35 a 40 cm dikte opleveren, de bovengenoemde steenen gehouwen.

De platte oppervlakken zijn dus natuurlijke vfakken van sedimentatie, en hierop is in veel gevallen een zeer rijke fossielfauna zichtbaar. Hoewel dus eigenlijk de Noordzeekust niet de te verwachten plaats zou zijn om kolenkalk te bestudeeren, is ons toch door de groote oppervlakte welke op deze wijze bloot ligt en onderaan de dijken steeds schoongespoeld wordt, een aardige gelegenheid gegeven om een indruk te krijgen van de ondercarboonfauna. Nadrukkelijk dient er op gewezen te worden, dat elk spoor van stratigrafisch verband in deze kunstmatige tentoonstelling ontbreekt, alle horizonten Aan bruikbare kolenkalk liggen door elkaar. Toch is een dergelijke verzameling gesteenten aanleiding geweest tot het doen van de volgende waarneming.

Eenige oppervlakken van gesteenten onderaan een zeewering op \\ cdcheren gelegen, elk van ca. 40 X 40 cm, toonden fraaie verzamelingen van schelpen, hoofdzakelijk brachiopoden. Hier was een vergelijking te maken tusschen een fossiel stuk strand en het recente strand eenige meters verder. Op het recente strand lagen de aangespoelde schelpen bijna zonder uitzondering zooals altijd met de bolle zijde naar boven. Op het fossiele strandje op de steen was dit niet het geval, een zeer groot aantal fossielen lag met de holle zijde naar boven. Het bovenstuk, dus het dak van de laag, vertoonde den afdruk v an de holte van de schelp, bevatte echter niet de bovenste klep zooals verwacht zou kunnen worden. Dit kon door splijting van een aantal stukken worden nagegaan.

Een telling op een aantal stukken steen leverde de volgende getallen op:

Bol: 38 18 17 18 30 31 37 39 7 I5>

Hol: 37 17 14 15 28 28 38 41 6 14 enz.,