tatie verscheen, mocht men hopen dat aan deze verwarring een eind zou worden gemaakt. Het tegendeel was het geval, want de schrijver geeft het gebied weer andere grenzen en doet dit op merkwaardige gronden. Hij schrijft: „Velen ... zullen in het „Oldambt", evenals in andere streeknamen, enkel de aanduiding van een bepaald gebied zien, -waarbinnen misschien een bepaalde sociale groep moge wonen, doch dat zelf een zuiver territoriaal karakter draagt. Voor een Groninger echter is het niet alleen een territoriaal, doch ook een sociaal begrip en — naar wij meenen — overweegt hierin het sociale" 18). Vlak daarop laat hij volgen: „Het sociale bepaalt het territoriale". Volgens deze opvatting is dus het „Oldambt" het gebied, dat bewoond is door „Oldambters". Territoriaal (kaart D) rekent hij er toe de gemeenten Nieuwe-Schans, Beerta, Finsterwolde, Midwolde, Niewolde, Termunten, Noordbroek, Zuidbroek, Meden, Scheemda, Winschoten, Wedde tot den Louwdijk (dus enkel het dorp Blijham) en de gemeente Bellingwolde tot de Veeier Scheiding (dus de dorpen Bellingwolde en Friescheloo). Hier wordt de oude naam Oldambt derhalve gegeven aan een gebied, waarvan de begrenzing bepaald wordt op moderne sociale gronden. Daarmee zijn we er echter nog niet. „Maar niet alles, wat er binnen dit gebied ligt, is voor een Groninger „echt" Oldambt. ... Wagenborgen is geen echt Oldambtster dorp. Groote boeren zijn er haast niet. Vooral de arbeidersbevolking van Friescheloo heeft een sterk Westerwoldschen inslag. ... Een plaats als Nieuwe-Schans met zijn vele ambtenaren, zijn spoorwegpersoneel en zijn talrijke fabrieksarbeiders, behoort slechts voor een klein deel tot het Oldambt. Van een stadje als Winschoten enkel de agrarische peripherie". De conclusie van den schrijver is: „Wat is het nu, dat men als typisch Oldambtster beschouwt, wat bepaalt, of een plaats al of niet, geheel of tendeele „Oldambt" is? De antwoorden, die men hierop krijgt, variëeren. Doch één element keert hierin steeds weer terug: het Oldambt is gekenmerkt door bijzondere verhoudingen tusschen de groote boeren en de overige bevolking. In deze verhouding domineert de boer. Waar deze verhoudingen een ander karakter krijgen, waar naast de groote boeren andere groepen een leidende rol in de samenleving gaan spelen, waar zij plaats maken voor de middelen kleine boeren, daar eindigt het „Oldambt"."

Wat geeft nu in deze sociografie dus den doorslag? Alleen de sociale verhoudingen in de agrarische bedrijven in een streek, die in het boek aangeduid wordt als Oldambt, doch die nóch samenvalt met het historische district nóch met het economische gebied der landbouwstatistiek, nóch met de landen, die behooren tot het gelijknamige waterschap.

Wij mogen de jubilaresse dan ook wel dankbaar zijn, dat zij gedurende een kwarteeuw haar beste krachten heeft gewijd aan de vorming van geografen, die den physischen grondslag in de aardrijkskunde niet verwaarloozen, die eerst het landschap zien en vervolgens de menschen, die daarin wonen.

18) Hofstee, E. W., t.a.p. i, pag. i en 2.