TIEL EN DE LINGE

DOOR

DR. FR. LEYDEN (met i kaart)

In de Maart-aflevering van het T.A.G., jaargang 1923, heeft de heer Te Lintum een aantrekkelijke studie gepubliceerd over het vraagstuk, wat de reden mag zijn, waarom de thans zoo onbelangrijke en kleine stad Tiel aan de Waal in de vroege middeleeuwen een van de belangrijkste nederzettingen in Nederland was *). Inderdaad is voor hem, die het rustige stadje voor het eerst leert kennen niets zoo frappant als de tegenstelling tusschen het heden en het verleden. De tegenwoordige omstandigheden geven geen enkele aanleiding de vroegere aanwezigheid van een groot emporium juist op deze plek langs de Waal te onderstellen.

De heer Te Lintum kwam tot de conclusie, dat tot de voormalige belangrijke positie van Tiel verschillende factoren hebben meegewerkt : in de eerste plaats het feit, dat de Doode Linge in de middeleeuwen een open vaarwater vormde tusschen Waal en Linge; in de tweede plaats de verwoesting van het naburige Dorestad — enz.. Dit alles leek den schrijver echter niet voldoende, en hij trachtte het aannemelijk te maken, dat een drempel in de bedding van de rivier de Waal, waarvan een „litteeken" nog in de tegenwoordige rivierbedding aanwezig zou zijn, de aanleiding vormde voor het ontstaan van een overscheephaven, waar de goederen uit de binnenkomende zeeschepen voor de verdere vaart stroomopwaarts werden overgeladen op kleinere schepen. Dit laatste is nu stellig een vrij stoute onderstelling. Want uit de oorkonden blijkt absoluut niets over het bestaan van zoo'n overscheephaven in of nabij Tiel, en wie met de minieme afmetingen der middeleeuwsche scheepjes rekening houdt, kan zich moeilijk voorstellen dat een (min of meer hypothetische, dus in geen geval zware) drempel in de Waal voor deze vaartuigjes eenig beletsel kan hebben gevormd. Ik meen derhalve, dat wij deze stelling van Te Lintum niet mogen handhaven.

Wat kan dan de reden zijn geweest voor de sleutelpositie van Tiel? Inderdaad ligt hier een probleem, waaraan veel meer vastzit dan op het eerste gezicht wel blijkt. ■— Ik meen eenige aanwijzingen (meer niet!) te kunnen geven voor de richting waarin de oplossing van dit vraagstuk moet worden gezocht. De lezer gelieve echter het veelal hypothetische van mijn gissingen niet uit het oog te verliezen.

1) Te Lintum, C., De oude handelsstad Tiel en haar tegenwoordig voorkomen. (T.A.G. 2/XL, 1923, pag. 107 e.v.).

T. A. G., LVIII.

58