VERVORMING VAN RIVIERBOCHTEN ONDER INVLOED VAN DE STROOMING

DOOR

Dr. H. BOISSEVAIN (met 6 figuren en i foto)

De physische geografie heeft zich een zware taak gesteld. In de eerste plaats wil zij geografie zijn, wil zij de aarde in al haar natuurlijke landschappen beschrijven; tevens streeft zij er naar in haar methode aan te sluiten bij de physica, een wetenschap die, meest met behulp van het experiment, zelf haar vraagstukken kiest en aanvat om zoodoende stap voor stap de natuurverschijnselen te vatten in een mathematisch exact verband van natuurwetten. Het is dan ook niet te verwonderen dat de physische geografie in de practijk nog ver van haar doelstelling is verwijderd en dat bij de meeste verklarende beschrijvingen van de natuurlijke landschapsvormen de exacte basis van de gevolgde methode nog ver is te zoeken. Wil deze wetenschap op den duur aan haar doel beantwoorden, dan zal zij uit moeten gaan van de eenvoudigste landschapsvormen, die in wezen nog gecompliceerd genoeg zullen blijken te zijn, maar waarbij ten minste op den duur een poging tot exact beschrijven en verklaren succes zal kunnen boeken.

Gelukkig staat de physische geografie in haar streven niet alleen. Bij de behandeling van rivierproblemen, bij voorbeeld, kan zij haar voordeel doen met de resultaten van de waterloopkunde, die, in dienst van de waterbouwkunde, door metingen — hoofdzakelijk aan modellen — tot beter gefundeerde inzichten is gekomen dan de geografie zelf heeft kunnen bereiken. Eenige uitkomsten, voornamelijk van die zijde, over strooming en vervorming in rivierbochten, willen wij hier kort samenvatten, in de hoop dat zij den geograaf dienstig kunnen zijn voor de oplossing van het meandervraagstuk.

De strooming door rivierbeddingen met haar beweeglijken bodem, veranderlijken weerstand en varieerende begrenzing is van zoo vele toevalligheden afhankelijk, dat zij meestal niet voor een exacte berekening vatbaar is. Wel heeft de Karlsruher hoogleeraar Böss

(1938) een poging daartoe gewaagd. Hij berekende aan de hand van een sterk vereenvoudigde beschouwingswijze —• de zg. potentiaaltheorie — de strooming in gebogen waterloopen. Maar Ir. Schijf

(1939) wijst er met recht op dat — al moge deze potentiaaltheorie vrij goede uitkomsten geven bij stroommodellen met een diep rechthoekig dwarsprofiel, vasten bodem en glad uitgevoerde wanden — de toepassing op natuurlijke rivierloopen tot geheel foutieve conclusies aanleiding kan geven, omdat er geen rekening is gehouden met