VOORBERICHT.

Onze lezers zullen er zich waarschijnlijk over verwonderd, misschien zelfs het betreurd hébben, dat in den geheelen loop des vorigen jaars geen No. der Doopsgezinde Bijdragen in het licht verscheen. Wij gevoelen hun van deze omstandigheid eenige rekenschap schuldig te zijn, en achten 't onze roeping zoowel als onzen plicht hun die te geven.

Vooral ttoee redenen, onderling zeer verschillend van aard, hebben zamengewerkt om eene tijdelijke stagnatie in de uitgave van ons tijdschrift te weeg te brengen. Be eerste was, dat onze vriend, de lieer Frederik Muller, op gronden wier billijkheid wij moesten erkennen, ons, zoo al niet zijn vast besluit, dan toch den wensch te kennen gaf, om zich aan onze onderneming te onttrekken. Be noodzakelijkheid, die hieruit voortvloeide, om naar een anderen uitgever om te zien, gaf reeds op zich zelve, zeer natuurlijk, aanleiding tot vertraging. Baarbij kwam echter, — en zietdaar de tweede deidoor ons bedoelde redenen, — dat juist op dal kritieke tijdstip onze portefeuille vrij schraal voorzien was. Wel toaren ons nog van onderscheidene zijden bijdragen toegezegd: doch wanneer die zouden inkomen, — dit liet zich niet zoo