veler tevredenheid ons loon zal zijn voor liet besluit om daar-' mede voort te tjaan.

Tot de verblijdende omstandigheden, waaronder deze jaargang der Bijdragen in het licht verschijnt, wordt door ons vooral ook deze geteld, dat het ons gelukt is onderscheidene jeugdige en frissche krachten voor het Mcngelicerk aan te nerven. Wij behoeven natuurlijk niet te zeggen, dat wij op de voortdurende medewerking der ouderen in ons midden den lioogsten prijs blijven stellen. Dit in twijfel te trekken, zou inderdaad haast meer dan bespottelijk zijn. Doch van den anderen kant moet liet in het oog vallen, dat een tijdschrift als het onze, indien het met die ouderen niet zelf allengs verouderen zal, ook het orgaan der jongeren onder ons behoort te wezen. Alleen met behulp van dezen kan het zijn jeugdig aanzien op den duur bewaren. Vooral van hunne medewerking hangt het af, of ons Mengelwerk zich door nieuwheid van vorm en inhoud bij onze lezers zal blijven aanbevelen.

Wat overigens dien inhoud betreft — wij wenschen bij deze gelegenheid eene reserve te maken, in korte woorden hierop nederkoiliende, dat wij ons, als lledacteuren, voor niels van hetgeen in het Mengelwerk gezegd of beweerd wordt, in het allerminst verantwoordelijk stellen. (*) In zeer bijzonderen zin geldt dit voorbehoud ditmaal een opstel als dat, Waarin onze ambtgenoot en medebroeder van der Plaats zijn oordeel over een besluit der voorlaatste jaarvergadering van Bestuurders der Algemeene Doopsgezinde Societeit heeft kenbaar gemaakt. Wij voorzien niet alleen, dat dit oordeel bij zeer velen onder ons tegenspraak zal ontmoeten, maar zonden er ook ten sterkste

(*) Alleen voor die stukken, welke wij-zelve onderteekend hebben stellen wij ons aansprakelijk.