Evenmin komt het te pas, om tot den een, die door zijne orthodoxie, b. v. tot geestelijken hoogmoed en tot verwaten liefdeloosheid, of den ander, die door zijn rationalisme tot een zoogenaamden verstandsgodsdienst, welke niet is de christelijke des gemoeds, en tot miskenning van zondaarsbehoeften gebracht wordt, te zeggen: »ik ben wel van eene andere richting, maar ieder moet het voor zic'n zeiven weten; gij houdt nu eenmaal de orthodoxie of dat rationalisme voor eene soort van godsdienst , en dus moet gij die zedelijke nadeelen van uwe richting wel op den koop toe nemen." Nog eens, al wat niet uit geloof is, dat is zonde; en nu moge het van zelf spreken, dat wij, in het besef van onze eigene zondigheid, ook anderen die op een niet al te hoog en niet volkomen christelijk standpunt van zedelijke en geestelijke ontwikkeling staan, geenszins uit de hoogte mogen veroordeelen: maar toch, — tegenover de zonde zelve komt van den kant des Christens geene onverschilligheid te pas; hij moet die als onzedelijk veroordeelen. Maar dan is dit ook zijn plicht, waar hij zelf b.v. met velen meent, dat het geloof des Christens het geloof in den Heere Jezus Christus is, tegenover allen, die van dit geloof niets willen weten, die wel een geloof van Jezus, maar geen geloof in Jezus kennen of willen kennen. Hij moet dat ongeloof achten , en het of als onzedelijk heftig veroordeeleu, óf eveneens als onzedelijk diep bejammeren Nog meer: de geloovige kan niet eens in eene betrekking b.v. van vriendschap blijven met een ander, die niet in zijn geloof, in zijn heiligste gezind-