zijn streven om Stinstra hoofdpersoon te laten, heeft die uitbreiding,' naar hij meent, ten goede beperkt. En toch, niettegenstaande dit streven, dat ook duidelijk uitkomt, zal menig lezer gedurig zich afvragen of Stinstra wel hoofdpersoon is, en of er geen al te groote ruimte door het bijwerk wordt ingenomen. Want geen klein deel van het aantal bladzijden wordt daaraan gewijd, maar dit moeten wij toestemmen — zonder schade voor het levensverhaal, dat tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt wordt. Een andere vraag is echter, of het niet is tot schade van de eenheid van het boek. Laat ons dat onderzoeken

Eene inleiding brengt ons op gepaste wijze met Stinstra in kennis. In het jaar 1790 op den 18den October werd er te Harlingen een bibliotheek verkocht in hetzelfde huis, waarin haar eigenaar gewoond had. Daarheen leidt ons de Schrijver, bladert met ons den catalogus door, die 304 bladzijden groot bijna 5000 nummers telt, doet ons een blik werpen in den rijken boekenschat, en verbaasd staan over de hooge prijzen, welke de meeste dier boeken opbrachten. Den overleden eigenaar dier verzameling leeren wij daaruit kennen als een geleerd theoloog, als een Doopsgezinde en als een zeer geacht predikant, meer nog ook als een man van algemeene ontwikkeling en beschaving; terwijl eene opgave der portretten en prenteD ons vergunt te gissen, voor welke mannen uit zijn tijd hij bijzondere sympathie gevoelde, hetzij ze op het gebied der theologie, der fraaije letteren , hetzij op dat der politiek hebben geschitterd. een