hopen. Eu zou door op dergelijke wijs de invoering van een algemeen Kerkgezang te bevorderen, de zin der waarachtige vrijheid, de vrijheid des gewetens, noemenswaardig gezegd kunnen worden te worden beperkt? Ik geloof het niet. Doch welligt is er uog eeu veel betere weg te bewandelen. Dit hoop ik hartelijk, dat men eenmaal eeu geschikteu weg in dezen vinde.

Geliefde gezangen en gezangverzen toch zijn als spreuken, die in ieders hoofd en hart bewaard zijn. Het is het herkenningsparool bij den geloofsgenoot. Het zijn als zoo vele leuzen der verschillende broederen en zusteren. De gedachte en de uiting der gedachte, die ik lief heb, is ook lief aan mijn medebroeder. Dezelfde denkbeelden en dezelfde woorden geven mij dan troost in tegenspoed, zijn door mij bij het ziekbed eens geliefden afgestorvenen gelezen, hebben mij gediend om den grooten levensstrijd tegen de zonde te strijden, zijn mij behulpzaam geweest om mijn vertrouweu op God te bevestigen, ziju mij als lid mijner gemeente heilig, hebben bij mij de stichting der godsdienstoefening verhoogd, als het in dit alles bij duizende medebroeders heeft plaats gehad. O, mij komt het gebruik bij ons allen van dezelfde kerkliederen een aanlokkelijk, laat mij liever zeggen, een verheffend en stichtend iets voor.

Hoorn op Texel.

H. ter MEULEN.