eisch als een inbreuk op onze heiligste rechten, door de vaderen ten koste der duurste ervaringen verkregen en door eiken Doopsgezinde ten hoogste gewaardeerd: op de vrijheid van geloofsovertuiging, 't ls zoo: de vrijheid mag niet ontaarden in willekeur; ze heeft bepaalde grenzen; ook haar ijverigste voorstander zal 't niet ontkennen; — dit gaf men gereedelijk toe aan de verdedigers van het voorstel, die krachtig deden uitkomen, dat juist deze overweging hen drong en dat zij bij de aanstelling der proponenten, evenzeer als de mate van kennis en de zuiverheid van wandel, de geloofsovertuiging in aanmerking wenschten te nemen. Maar (luidde de tegenbedenking) wie is in staat de juiste grenzen af te bakenen of voor zichzelven of (wat nog veel bezwaarlijker is) voor anderen? van welke beperking, hoe ruim ook genomen en hoe zuiver ook van bedoeling, kan men zeggen, dat zij aan de gewensclite vrijheid niet te kort zal doen? 't Moge nu al waar zijn, dat de vorm van dit voorstel zich in menig opzicht aanbeveelt, dat het niet meer schijnt dan een vraag, waarop een eenvoudig ja verlangd wordt, — maar inderdaad staat het toestemmend antwoord op zulk een vraag toch gelijk met de onderteekening van een geloofsformulier, en rijzen derhalve tegen dezen eisch al de bezwaren op, die gewoonlijk tegen het vaststellen van zulke formulieren worden aangevoerd. Onder die bezwaren noemde men ook dat zij, die nog in den jongelingsleeftijd verkeeren en zich eerst drie jaren of iets langer op de wetenschap der theologie hebben toegelegd, niet kunnen geacht worden eene door ervaring en kennis zoo wèl gevestigde overtuiging te bezitten, dat zij met grond verklaren kunnen daarvan nooit te zullen afwijken. Bovendien gesteld eens dat later hunne overtuiging verandert, zullen ze dan het gegeven woord moeten inlossen? zal dan de Vergadering hen ongeschikt voor het predikambt onder ons verklaren of andere maatregelen nemen, op 't gevaar af van in te grijpen in de rechten der Gemeente, bij wie zij het evangelie bedienen ? Eindelijk ontstond de vraag: kan men, mag men zulk eene verklaring afvorderen van iemand, die weet dat hij door een ontkennend of ook maar een dubbelzinnig antwoord zijn geheele toekomst op 't spel zet? mogen Bestuurders aanleiding geven tot het ontstaan van den moeielijksten tweestrijd tusschen belang en geweten?

Zoo werd van weerszijden het voorstel naar aard en inhoud