opwas verband bestaat. Het meeste materiaal immers wordt getransporteerd bij ruwe zee. De grove fractie van dit materiaal, het zand, komt dan wel tot afzetting, de klei niet. Onbeweide kleine perceelen waarop een hoog groeiend bestand, verkrijgen dan ook uiteindelijk een lichtere grondsoort. De dwarsdoorsneden, weergegeven in de fig. 2 en 3, waarbij telkens beweide en onbeweide naast elkaar gelegen kavels werden vergeleken, bevestigen dit. Behalve het verschil in bodemsamenstelling blijkt uit deze figuren dat bij niet-beweiding de aanwas sneller verloopt. Bij het westelijk proefveld blijft de aanwas van het onbeweide gedeelte eerst achter bij het beweide deel, terwijl bij het oostelijk proefveld de aanwas van het onbeweide perceel steeds gunstiger verloopt. De oorzaak van dit verschil schuilt in het feit dat het westelijk proefveld sind 1925 niet meer gegreppeld wordt, terwijl het oostelijk proefveld regelmatig wordt bewerkt. Wordt dus wel gegreppeld en niet beweid, dan is hier van den aanvang af de onbeweide kavel hooger.

De samenstelling van het sediment loopt plaatselijk langs de Groningsche en Friesche kust sterk uiteen, waarbij de helling van het substraat en het voorgelegen prylensysteem mede tot de belangrijkste factoren zijn te rekenen. Aan de hand van het bovenstaande zou dus beweiding op diè aanwassen wellicht wenschelijk zijn waar het sediment licht is. Is echter de samenstelling gunstig, zoo kan in elk geval een beweiding beter achterwege blijven. Ten slotte dient te worden opgemerkt, dat deze beweiding van een kwelder in opwas uitsluitend met schapen kan geschieden, daar rundvee de jonge zode te veel vertrapt.

De bodemgesteldheid

Op de hooge kwelder is de bodemgesteldheid wellicht een factor die het plantenbestand sterk beïnvloedt, op de lage kwelder is dit echter nauwelijks het geval. Op dit niveau is het juist de plant die van groot belang is op de vorming van de grondsoort omdat zij de sedimentatie en de samenstelling hiervan grootendeels bepaalt. Echter vestigen de planten zich eerst bij een verhooging van het oorspronkelijke wadniveau. Ook hier is het biologisch proces bij de kweldervorming van groot belang, terwijl op het Noorderleeg ook het greppelen sterk zijn invloed doet gelden. Een aantal bodemprofielen is weergegeven in fig. 4; de in een cirkeltje geplaatste nummers verwijzen naar de „plakken" op kaart 2.

Het kleigehalte van deze kwelders is over het algemeen zeer hoog terwijl ook de dikte der kleilaag voor de eigenaren dezer landaanwinning verheugend moet zijn. Opvallend is de dikte van de zware kleipakketten vóór de laatste zomerkade op de plakken 3-5-8-9 en 10. Eenige hiervan rusten onmiddellijk op een zeer lichte laag. Wellicht kan dit hierdoor verklaard worden, dat de grond die noodig was voor den aanleg van de zomerkade, voor een groot gedeelte op deze plaatsen werd weggenomen. De hierdoor ontstane dijksputten schiepen een zeer gunstige voorwaarde voor de afzetting van de kleifractie N. A. G., LIX. 2