Pinto, die in 1539 door den Gouverneur van Malaka naar Angee Siry Timor Raja gezonden werd. Pinto zegt van dezen koning der Bataks, dat hij „den kop van een rund aanbad" (William Marsden, History of Sumatra, London, 1783, pag. 304, noot 1: „The king also paid adoration to a cow's head".)

In zijn Forgotten Kingdoms in Sumatra, pag. 139-141-143 vestigt Dr. F. M. Schnitger de aandacht op een embleem der steenen sarcofagen op het eiland Samosir in het Tobameer, nl. een op den kop van een os of buffel gelijkend ornament, dat door den middelsten horen van den monsterkop op die sarcofagen gedragen wordt en waarvan hij verklaart: „this was an ancient head dress of the Batak chiefs".

Mogen wij verband zoeken tusschen deze oude hoofddracht in den vorm van een ossenkop der Batakhoofden, waarvan het embleem op die oude sarcofagen op Samosir nog getuigt, en de berichten omtrent de aanbidding van het rund en het deswege dragen van een gouden of zilveren rund-kleinood op het voorhoofd bij de menschen van Vacumeran? De conclusie die ik hieruit waag te trekken is deze, dat beide, èn het embleem op de sarcofagen èn de berichten omtrent het hoofdsieraad bij de bevolking van Vacumeran, op een en dezelfde wijze duiden op de vereering van het rund bij de Bataks, zooals die door Odorico, Martin Behain en Mendez Pinto werd geconstateerd. En dit geeft — meen ik — steun aan mijn opvatting dat VacumeranNychoneran-Natumeran-Necuram (en Angaman) in Midden-Sumatra als Batakland en Minangkabau gelocaliseerd moeten worden.

Is het Batakland, zooals uit het bovenstaande blijkt, al zeer vroeg —■ sedert de oudste Hindoe-vaarten —- tot in de middeleeuwen veelvuldig ook uit Voór-Indië bezocht, dan kan daaruit de Hindoe-invloed worden verklaard welke o.a. nu nog aan den dag treedt uit de volksnamen die zich in de onderafdeelingen der marga Simbiring der Karo-Bataks hebben gehandhaafd, als Tjolija, Pandija, Melijola, waarin gemakkelijk Coliyan (Cola), Pandya, Malayalam (Malabar) te herkennen zijn en die naar Zuid-Indië als land van oorsprong verwijzen, terwijl andere namen als Pelawi en Tekang (=Tamil-vorm voor Dekkan) den (gehindoeïseerden) Tamil-invloed aantoonen 55).

Van het voorhanden cartografisch materiaal waarop Necuram en Angaman voorkomen hebben wij boven reeds de mappemonde van Martin Behain (einde XVe eeuw) genoemd die Pentam, Neucuram, Java Major, Java Minor en Anquana bevat. Op de kaarten van Waltseemüller (de Carta Marina van 1507), van Apian van 1520 en van Gemma Frisius (reproducties hierbij op kaart 6) zijn Peuta en Peutam (= Pentam), Necura, Necura(m) en Necyra, Angama en Angania ingeschetst als gelegen tusschen Yava Minor en Yava Maior. Dit vertolkt de opvatting der Ouden — waarop Chavannes, Pelliot en Coedès reeds hebben gewezen — nl. Sumatra verdeeld in een aantal kleinere eilanden.

SS) Krom, N. T., Hindoe Javaansche Geschiedenis, pag. 85.