het „beschavingswerk" was, dat Bima aan den overwal verrichtte. Een vertaling van dit stuk, waarbij getracht is de houterigheid van den.stijl van het origineel te evenaren, moge hier volgen.

„Dit is het verhaal van het begin van het land Manggarai; hoe het van de oudste tijden onderworpen was aan Bima; dat wil zeggen: de Manggaraiers waren als duivels, die geen heer hadden om hen te besturen, totdat! door Allah's almacht een dewa-dewa, geheeten Sang Bima 25), met zijn vele makkers kwam. Toen alle Manggaraiers hem zagen, waren zij bevreesd en onderwierpen zij zich allen aan Maharadja Dewa Sang Bima, van den Oosthoek van het land Manggarai tot en met Soemba. Toen Maharadja Sang Bima dit bemerkt had, verklaarde hij hun de zeden en zijn wondermacht en toonde zijn moed en zijn roem; vervolgens sneed hij hun de haren af en voorzag hen van lendengordels van boomwortels uit de wouden ten teeken van hun onder het gezag zijn van en van hun onderwerping aan Maharadja Dewa Sang Bima en alle menschen verbonden zich in het geheele land Manggarai en in het land Soemba bij voortduring onderdanig te zijn aan Maharadja Dewa Sang Bima.

„Vervolgens ging Maharadja Dewa Sang Bima naar het land Bima. Daar werd hij de vader van een zoon geheeten Maharadja Indra Termeroek (bij Zollinger komt deze als Indra Djamroet voor) en hij vermaakte alles in het land Manggarai aan zijn zoon Indra Temeroek. Deze werd de eerste vorst van het rijk Bima. En dit ging zoo voort over verscheidene geslachten tot aan een Radja Bitjara in het rijk Bima, die den titel Radja M.k.pir (klinkers onzeker) Soeloe voerde, en deze radja was het, die het geheele land Manggarai en Soemba rondom bezocht en onderzocht om volgens den wil van Allah de zeden te handhaven en om de overeenkomst, die Maharadja Dewa Sang Bima met Manggarai en Soemba had aangegaan te vernieuwen en te versterken. Vervolgens, toen het rijk Bima den Islam had aangenomen en vorst was een sultan geheeten Abdalkahar almarhoemin, zond deze twee mantri's uit nl. Djeneli Moente en Boemi Choedjoe Boedjoe om naar het land Manggarai en Soemba te gaan om het te bezoeken en te vernieuwen. En zoo ging het onder verscheidene sultans, afstammelingen van Sultan Abdalkahar, zijn kleinkinderen, aan elkander voegende wat niet afgebroken wordt, dat herhaaldelijk iemand uit naam der vorsten (Manggarai) ging bezoeken en de vroeger aangegane overeenkomsten vernieuwen.

„In den tijd, dat Z. H. Sultan Abdoelkadim, de zoon van Sultan Ala'aldin den vorstelijken troon van het rijk Bima bezette, ging hij jaren lang met talrijke onderdanen en hoofden naar het land Manggarai om oorlog te voeren en allerlei lieden weg te jagen, die zich daar gevestigd hadden, zooals Kraèng Baloe en Daèng Makoeli en Daèng Memaroeh mét talrijke volgelingen en verwanten en Papoe Daèng Mangimbang en Daèng Meladjar, totdat Papoe Daèng Meladjar (sic) naar Bima werd gebracht. Toen op deze wijze die oor-

25) De legendarische stichter van het Bimaneesche rijk.