spraak en taal verschillend is van die hunner buren, maar die toch ondanks hun verscheidenheid naast elkander wonen; sommige hunner gehoorzamen aan den vorst der Rum (bedoeld wordt de Byzantijnsche Keizer), en andere, althans de voornaamste en meeste hunner, gehoorzamen hem niet, maar alle staan zij in verkeer met hem; hun godsdienst is de Christelijke". Omtrent het Byzantijnsche Rijk, en vooral Klein-Azië, was de kennis grooter, vooral tengevolge van de vele oorlogen en strooptochten in dat gebied. Bijzondere kennis bestaat ook ten opzichte van Zuid-Rusland en het Wolga-gebied, waar in de eerste helft der iode eeuw de Bulgaren eenigszins geïslamiseerd waren en waar ook, ten gevolge van den handel, niet weinig Mohammedanen uit het Zuiden woonden. China en Indië — behalve Sind, de door de Mohammedanen omstreeks 700 veroverde Indus-vallei — liggen vrijwel buiten het bereik der belangstelling; voor de negerlanden ten Zuiden van Egypte en van de Sahara daarentegen bestaat iets grooter interesse.

Dit alles wil niet zeggen, dat de r e ë e 1 e aardrijkskundige kennis in de landen van den Islam evenzoo beperkt was als uit het bovenstaande zou kunnen volgen. Vooral de Mohammedaansche zeevaarders op den Indischen Oceaan waren in de 3de eeuw van den Islam al ver gekomen en in den Oost-Indischen Archipel en de havenplaatsen van China en Japan waren zij geen onbekenden. Ook hun vertrouwdheid met de kusten van de Christelijke landen aan de Middellandsche Zee moet grooter zijn geweest dan men uit de gewone litteraire werken zou opmaken. Maar al die voor ons zoo kostbare gegevens bereikten gewoonlijk nog niet het intellectueele niveau, waarop zich de auteurs traditioneel plaatsten3). Naast de beperking, welke hun religieuze geestesgerichtheid hun meer of minder bewust oplegde, waren zij ook al spoedig onder den ban geraakt van een geleerden-traditie, die hun verbood kennis te nemen van alle niet op een voor geleerden acceptabelen weg verworven kennis. In zoover zou dus de vergelijking met de monnikengeleerdheid in de Christelijke landen nog eenigszins verder kunnen worden getrokken.

Een welsprekend voorbeeld van de genoemde traditioneel-litteraire houding is de auteur al-Makdis i, die kort vóór het jaar 1000 zijn bekend geografisch werk schreef 4). Hij houdt zich in zijn hoofdstuk over de zeeën eerst bezig met de groote oostelijke zee, die de kusten van Arabië omspoelt. In zijn naspeuringen in verschillende bibliotheken heeft hij geconstateerd, dat de kaarten die van deze zee ontworpen zijn grootelijks verschillen, daar sommige haar voorstellen

3) Een tekst uit de 10de eeuw, die zeereizen naar het Oosten beschrijft, werd met vertaling uitgegeven door van der Lith, Livre des merveilles de I'Inde. Leiden, 1883-6.

4) Tweede uitgave van dezen tekst door M. J. de Goeje in Deel III der „B(ibliotheea) G(eographorum) A(rabicorum)". Leiden, 1906. Het begin van een Engelsche vertaling verscheen in de „Bibliotheca Indica", Calcutta 1897— 1910, door Ranking en Azoo.