ren, moesten zij er vanzelf toe komen ook hun krachten te beproeven aan een geweldige massa van geografische nomenclatuur. In de commentaren op de oude gedichten en op de schilderingen van krijgsbedrijven trachtten zij zoo goed mogelijk de ligging der genoemde plaatsen aan te geven; dikwijls konden zij intusschen niet verder komen dan het vaststellen, dat een plaats in het woongebied van een bepaalden stam moest hebben gelegen. De hoofdbelangstelling van die geleerden was met dat al niet aardrijkskundig; hun eerste oogmerk was nauwkeurig vast te leggen hoe een geografische naam moest worden uitgesproken en gespeld. Zoo bleef dus ook later de geografische kennis sterk aan lexicologische en philologische geleerdheid verbonden. Nu zijn er uit later eeuwen van verschillende auteurs een soort van geografische woordenboeken bewaard, aangelegd op de wijze der groote lexicologische verzamelingen, en waarin bij iederen naam kortelijks de ligging wordt aangeduid, terwijl tevens vaak oude versregels worden geciteerd om althans het litterair bestaan te bewijzen. Het oudste dergelijke woordenboek is van den Spanjaard al-Bakri (stierf 1067) 6) en ondanks zijn omvang noemt het maar een zeer klein aantal niet-Arabische geografische namen; de traditie van deze alfabetische verzamelingen is dan ook veel ouder dan al-Bakri en gaat terug op de oude philologen. Ook na dezen auteur zijn er groote en belangrijke alfabetische geografische werken ontstaan, maar deze hebben hun materiaal aan de toen reeds rijk ontwikkelde geheele aardrijkskundige litteratuur ontleend. Dit neemt niet weg, dat de traditie van de geografische woordenboeken zelve terug gaat op de oud-Arabische philologie.

Tn diezelfde traditie nu behoort thuis het op pag. 196 genoemde inleidende kapittel van al-Makdisi over gelijk of bijna gelijk geschreven en gesproken geografische namen in de verschillende landen. Een dergelijke uiteenzetting moet op zijn werk een stempel van philologische betrouwbaarheid gedrukt hebben en er mede toe hebben bijgedragen den auteur te plaatsen in de rangen der serieuze boekschrijvers.

Doch nog op andere wijze speelt de oude Arabische geografie door al-Makdisi's werk heen. Er waren in de 2de eeuw van den Islam (8ste eeuw onzer jaartelling) ook geleerden, die met liefde de heemkunde van het Arabische moederland beoefenden, zooals Ibn al-Kalbi, maar van wier werken wij ons alleen door latere citaten een denkbeeld kunnen maken. Hun methode was, als men wil, meer sociografisch en heeft allerlei merkwaardigs bewaard over de gebruiken der oud-Arabische stammen. Doordat nu in de volgende eeuwen Arabië zijn aanspraak op belangstelling hoe langer hoe minder kon handhaven tegenover de latere_ Mohammedaansche cultuurlanden, kon de Arabische heemkunde weinig school maken, hoewel zij in eenigszins verstarden litterairen vorm wel is bewaard gebleven. Maar toch is er één uiterst rijk en belangrijk werk over de landkunde van Arabië bewaard ge-

6) Uitgave van den Arabischen tekst door F. Wüstenfeld, Göttingen, 1876-7.