Churradadhbeh hebben nog verscheidene andere auteurs naar dit eenvoudige schema belangrijke landbeschrijvingen gegeven, zooals bijv. al-Jackübi9) en eenige in West-Perzië resideerende schrijvers: Ibn al-Fakïh 10) en Ibn Rusta11). Wat deze vroegere litteratuur onderscheidt van den tijd van al-Makdisi is, dat zij zich nog meer dan later ook voor niet-Mohammedaansche gebieden interesseert. Zoo is het bij voorbeeld bekend, dat Ibn Churradadhbeh veel gegevens biedt over de groote zeeën in het Zuidoosten en over den Indischen Archipel, gegevens, die ook voor het moderne historisch onderzoek van waarde zijn gebleken. Men was nog meer toegankelijk voor verhalen van reizigers en vooral voor die van zeevaarders; er zijn uit deze tijden ook nog enkele korte beschrijvingen van zeeëxpedities naar Indië, naar Oost-Afrika en naar China over, die doen vermoeden dat er nog wel meer litteratuur van dien aard is geweest. Doch deze litteratuur heeft zich blijkbaar tegenover de meer geleerde aardbeschrijving niet kunnen handhaven, evenmin als de zeilhandboeken, waarvan boven sprake was. Maar dat zij bestond ,en populair geweest moet zijn, dat bewijzen wel, behalve de hier en daar in de geografische litteratuur bewaard gebleven notities, verhalen als die van Sindbad den Zeevaarder in de Duizend en Eén Nacht; alleen zijn deze rijkelijk fantastisch uitgegroeide berichten niet goed meer als geografische bronnen te gebruiken.

Niet dat het fantastische ooit geheel ontbreekt in de Arabische wetenschappelijke aardrijkskunde. In alle geografische tractaten vindt men sterke verhalen, die door den auteur met meer of minder reserve worden gedebiteerd. Wij hebben er ook al op gewezen, dat al-Makdisi zelf m een der inleidende hoofdstukken de aandacht vestigt op de „plaatsen, waarover men van meening verschilt", d.w.z. waarvan ongelooflijke verhalen verteld worden. Deze soort van bijgeloovige aardrijkskunde, naast welke ook geplaatst kunnen worden oeroude primitieve noties over den vorm der aarde en haar uitbreiding, over oude indeehngen der aarde (zooals die door Noach of door den l'egencairen Perzischen Koning Feridün), over de verspreiding en den samenhang van alle bergen, over het aantal en de ligging der zeeën, en zooal meer, kon onmogelijk geheel buiten de landbeschrijving der ge eerden blijven. Een belangrijke oorzaak daarvan was bovendien dat ook de Koran zelf primitieve en mythische geografische opvattingen huldigt, opvattingen, waarover geen goed Mohammedaan schouderophalend kon heenstappen. Al-Makdisi, die tegenover dit alles een betrekkelijk vergaande nuchterheid en rationalistische houding ten toon spreidt, vindt het toch noodig verscheidene bladzijden te wijden aan ingespannen exegetischen arbeid om de door den Koran' jrenoemde twee zeeen met de elders genoemde zeven zeeën te harmoni-

Arabische tekstuitgave door M. J. de Goeje in B.G.A., Deel VII Leiden 1892 Fransche vertaling door Gaston Wiet, Cairo 1037 ' '

10) Goeje, Ed. de, B.G.A., Deel V. Leiden, 1885

11) Goeje, Ed. de, B.G.A., Deel VII. Leiden 1892