bliceerd hebben met zeer summiere beschrijvingen en daarna zou dan, zoo kunnen wij verder construeeren, al-Istachri voor het eerst de kaarten van dit werk voorzien hebben van uitvoerige geografische beschrijvingen, waarvoor hij eensdeels de stof putte uit zijn eigen reizen en uit contemporaine gegevens, terwijl hij de methode en ook een aanzienlijk deel van de stof ontleende aan de bestaande aardrijkskundige litteratuur. Ibn Hawkal heeft daar dan later nog veel wetenswaardigs bij gevoegd, in het bijzonder wat het westelijk deel der Islam-wereld betreft. Maar al-Makdisi, die dezelfde kaarten heeft en daardoor voornamelijk behoort tot de Balchi-Istachri-Ibn Hawkalschool, heeft zich niet meer aan de traditioneele compositie gebonden gevoeld en is, zooals wij gezien hebben, eigen wegen gegaan.

Al-Balchi stond in bijzondere relatie tot een bekenden vizier van het Samaniedenrijk, al-Djaihani, die niet alleen staatsman was maar ook geograaf, want al-Djaihani is de schrijver van een in zijn tijd beroemd aardrijkskundig werk. Van dit werk zijn geen handschriften meer over; er zijn alleen hier en daar citaten bewaard, waaruit men den indruk krijgt dat het een zeer rijken inhoud moet hebben gehad. Al-Makdisi heeft al-Djaihani's boek gekend en is er niet goed over te spreken; men zou hier haast geneigd zijn aan jalousie de métier te denken, want de bezwaren komen vooral hierop neer, dat de vizier wel een zeer geleerd man was, die zijn werk vulde met allerlei wetenswaardigheden, vooral astronomische, maar dat hij zijn geografische kennis voornamelijk aan schriftelijke bronnen en aan informatie ontleend had, m.a.w. dat hij geen globetrotter was zooals al-Makdisi zelf. Hier moet even opgemerkt worden, dat al-Istachri en Ibn Hawkal naar uit hun werk blijkt niet minder bereisde lieden, waren, ook al lieten zij zich daarop niet zoo voorstaan. Maar de relatie van al-Balchi tot al-Djaihani zou kunnen doen denken, dat er tusschen beiden ook een litteraire afhankelijkheid bestaan had, m.a.w. dat de kaartencollectie al bij al-Djaihani aanwezig was. Hiertegen spreekt dat, naar de verklaring van al-Makdisi, al-Djaihani de wereld in zeven climaten indeelde, hetgeen meer in overeenstemming is met de andere Perzische traditie, waarvan hierboven sprake was. Misschien echter is er toch wel een gemeenschappelijke oorsprong aanwezig, al kunnen wij die met de beschikbare middelen nog niet opsporen.

De oorspronkelijke Iraansche kaartenverzameling, die wij op het spoor willen komen, bevatte dus een serie kaarten van de oude Iraansche provincies of landstreken, die ongeveer het Sassaniedenrijk zullen hebben gevormd. Maar zeer zeker heeft die atlas ook de pretentie gehad een beeld van de geheele aarde te geven, waarvan het Perzische gebied als het centrale en beste deel werd beschouwd. Daarom zullen de kaarten van den Indischen Oceaan en de Middellandsche Zee ook deel van de verzameling hebben uitgemaakt en wel in rangorde vóór de eigenlijke landkaarten, en dit beantwoordt weer geheel aan de litteraire traditie, die wij zoowel bij al-Chwarizmi als bij al-Makdisi vinden, om na het algemeene overzicht van de verdeeling der aarde eerst de zeeën en de rivieren te behandelen. In de op