al-Balchi teruggaande serie, die een „Islam-atlas" is naar de woorden van Konrad Miller, is dan eerst tusschen de wereldkaart en den Indischen Oceaan Arabië ingevoegd, wegens de traditioneele belangrijkheid van dit land voor den Islam, en tusschen den Indischen Oceaan en de Middellandsche Zee, de Maghrib, Egypte en Syrië. Of er onder de daarna komende kaarten ook nog zijn die eerst in Mohammedaanschen tijd zijn bijgevoegd is moeilijk uit te maken; voor de kaart van Sind is het echter waarschijnlijk, omdat de schrijvers zich over deze kaart onzeker toonen.

De studie van de kaarten zelf biedt nog tal van problemen, waarop hier slechts in het voorbijgaan kan worden gewezen. In de eerste plaats is het de moeite waard te zien hoe zij, naarmate de handschriften jonger worden, steeds meer neiging tot idealiseering en schematiseering vertoonen; de kusten krijgen sierlijk afgeronde of rechte lijnen, de eilanden worden cirkels of driehoeken en de rivieren gaan langs geometrische lijnen. Zij maken dezelfde ontwikkeling door als het ornament in de Arabische sierkunst en worden als het ware arabesken. Een te Weenen bewaard Istachri-handschrift bevat kaarten, die als miniatuur misschien te waardeeren zijn, maar als cartografische producten tot de caricaturen gerekend moeten worden; ter wille van de symmetrie zijn hier de met fraaie gekleurde cirkeltjes aangegeven steden op geheel verkeerde plaatsen terechtgekomen. Het oudste handschrift, waarin de serie bewaard is, is toevallig van Ibn Hawkal, die na al-Istachri schreef, en hier hebben wij gelegenheid eenigszins te beseffen hoever men met de uiterst gebrekkige hulpmiddelen van dien tijd is kunnen komen. In het bijzonder de kaarten van Arabië, de Maghrib, Egypte en Syrië, dus juist de niet oorspronkelijke-Perzische kaarten, zijn allen lof waard, ook al is het wel zeer waarschijnlijk, dat de traditie van de Ptolemaeus-kaarten hier een woord heeft meegesproken. Het is overigens niet uitgesloten, dat ook de kaarten van den „Iran-atlas" in Mohammedaanschen tijd goed onderbanden zijn genomen, dat men namelijk eerst toen er de itinerariën heeft ingevoegd, die bij de studie van de in den tekst beschreven itinerariën een zoo uitstekend hulpmiddel zijn. Wat speciaal de Makdisi-kaarten betreft, deze zijn al sterk geschematiseerd, maar omdat de handschriften jong zijn mag men daar geen conclusie uit trekken. Wél kan men zeggen, dat de tekst van al-Makdisi veel minder eng aansluit bij de kaarten dan die van zijn voorgangers in deze school, dit als gevolg van de grootere originaliteit van dezen auteur; immers ook de volgorde van zijn landen-indeeling (vgl. pag. 197) is niet meer slaafsch die van den Islam-atlas.

Uit het voorgaande móge duidelijk zijn langs welke wegen zich in de nog jonge Mohammedaansche beschaving een universeele aardrijkskundige litteratuur heeft ontwikkeld, die de vergelijking met de geografische geleerdheid in andere beschavingen niet behoeft te schuwen. De bekendste auteurs van de eerste drie eeuwen van den Islam zijn genoemd, met uitzondering van één: al-Mascüdi, een schrijver,