Aldus zijn de plannen ontworpen door wijlen Dr. Ir. C. W. Lely, zoon van den ontwerper v^an de Zuiderzeewerken, door diens opvolger Ir. J. W. de Vries tot een goed einde gebracht.

(Algemeen Handelsblad van 18-11-1941)

De inheemsche landbouw van Nederlandsch-Indië tijdens de crisisjaren. — Ten gevolge van de scherpe daling der prijzen van de voor de wereldmarkt bestemde handelsgewassen gedurende de achter ons liggende crisisjaren, zag de inlandsche bevolking zich beroofd van de benoodigde geldmiddelen. Daar de mogelijkheid van bijverdiensten door het verrichten van arbeid op Europeesche ondernemingen eveneens verminderde trachtte de bevolking zich door de uitbreiding van het met rijst en andere voedingsgewassen beplante areaal zooveel mogelijk onafhankelijk te maken van den invoer van voedsel uit het buitenland. Op Java was de vergrooting van het sawahoppervlak mogelijk door de restrictie van den suikerrietaanplant, waardoor het suikerareaal van 202 260 ha in 1929 tot 27 500 ha in 1935 werd ingekrompen. Ook de Buitengewesten gaven een uitbreiding van de rijstcultuur te zien, hetgeen hier door het openen van nieuwe ladangterreinen plaats vond. Dit geschiedde o.a. op Sumatra s Westkust, terwijl in ZO-Borneo Maleiers en Dajaks zich met verhoogden ijver op de sawahcultuur toelegden. Om Bandjerrrrassin werden de moerassen in steeds wijderen kring ontgonnen en als bouwgrond in gebruik genomen. In de Lampoengsche Districten kon het rijstsurplus van 6 a 7000 ton per jaar van de Javanenkolonie Gedongtataan (zie dit Tijdschrift, 1941» Pag- 105) voor ccn groot gedeelte in de behoefte aan rijst voorzien. Voorts legde men zich overal in de Buitengewesten meer toe op het aanplanten van tweede gewassen. De cultuur van aardnoten, sojaboonen, maïs, groenten (b.v. uien op het eiland Samosir, kool op de Karo-hoogvlakte en in Besoeki) breidden zich sterk uit. In sommige gebieden, zooals in de Lampoengsche Districten, heeft het voorbeeld van de Javaansche kolonisten hierbij stimuleerend gewerkt. De vruchtencultuur nam eveneens belangrijk toe, hetgeen zelfs tot een uitvoer van bepaalde soorten vruchten naar Singapore leidde (ananas uit Palembang, semangka uit Hoeloesoengai (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) djeroek van Bali, enz.).

Van regeeringswege werd bij deze verandering in het agrarisch bedrijf krachtige steun verleend. Natuurlijk werd het klassieke middel van verbetering van den landbouw door irrigatie in toepassing gebracht. Voorts trachtte men kwantiteit en kwaliteit van de bodemproductie te verhoogen, een besparing van arbeid te verkrijgen, beter van vruchtbaarheid en samenstelling van den bodem te profiteeren, enz.. De selectie van nieuwe, meer produceerende of ziekte-resistente varieteiten van rijst, sojaboonen, aardnoten, kapok, tabak en cassave mochten zich dikwijls in een gunstig resultaat verheugen. Van een soja importeerend land vóór de crisis in 1929 werden Java en Madoera soja exporteerende gebieden, hetgeen naast uitbreiding van het