beide steden 9^2 uur in beslag neemt. Men hoopt over 4 jaar met de werkzaamheden klaar te zijn.

(Zeitschr. f. Erdkunde, 1941, Heft 21/22)

Landbouw in Zweden. — De structuur van den Zweedschen landbouw wordt door de verschillende klimatologische verhoudingen van het langgerekte, zich tot binnen den Poolcirkel uitstrekkende land, bepaald. De vegetatieperiode bedraagt in het Zuiden ongeveer 250, in het Noorden ongeveer 140 dagen. Zooals bekend is wordt de groei der gewassen in het Noorden bevorderd door de lange dagen in den zomer, waardoor haver, gerst en aardappelen kunnen gedijen tot in het uiterste Noorden van het land. Het landschap Skane (Schonen) vormt het belangrijkste gebied van den Zweedschen landbouw, daarop volgt het gebied van Midden-Zweden. Het daartusschen gelegen onvruchtbare Smaland is voor den landbouw van geringe beteekenis, terwijl genoemde vorm van bodemgebruik in Norrland beperkt is tot een breede kuststrook en de rivierdalen. De boschbouw, in geheel Zweden nauw met het boerenbedrijf verbonden, is in Norrland van het grootste belang voor de agrarische bevolking; de inkomsten uit den boschbouw bedragen er 1U tot x/3 van de totale inkomsten. De boer in Norrland verricht in den herfst werkzaamheden bij het houtskoolbranden, de winter wordt besteed voor het kappen der boomen voor de houtzagerijen en wanneer in de lente de dooi intreedt wordt de arbeid op de akkers weer ter hand genomen.

Wat de grootte der Zweedsche landbouwbedrijven betreft, zij vermeld dat 34,4 % van den cultuurgrond wordt ingenomen door bedrijven van 0,26—10 ha, terwijl de bedrijven van 10—50 ha een oppervlakte beslaan van 46 % van den cultuurgrond. Het pachtwezen is vooral onder de groote bedrijven in zwang; ruim V4 van de totaal bebouwde oppervlakte is verpacht. In 1938 bedroeg de totale opbrengst van den Zweedschen landbouw slechts 84 % van dien van den meer intensief bedreven Deenschen landbouw. Aan voedingsmiddelen voor mensch en dier produceert Zweden per inwoner slechts de helft van Denemarken. De opbrengsten per ha van de graangewassen liggen in Zweden boven het gemiddelde van Europa, doch zij blijven achter bij analoge cijfers voor Denemarken en Nederland. In goede oogstjaren kan Zweden in de eigen behoefte aan broodkoren voorzien, voor het verbruik van veevoedergewassen is het land echter steeds op overzeeschen invoer aangewezen.

De opbrengsten van de Zweedsche suikerbietencultuur behooren tot de hoogste die op dit gebied bereikt worden. In 1938 bracht het land 3,1 % van de wereldproductie aan bietsuiker voort; met deze opbrengst kon in de behoefte van Zweden ruimschoots worden voorzien.

(Wirtschaft und Statistik, 1941, No. 11)

Handel en verkeer in Finland. — De buitenlandsche handel van Finland voltrekt zich voornamelijk langs den zeeweg. In 1938 werden