bij gebrek aan kalium, zijn behoefte aan kationen dekt door opname van calcium en natrium.

In ieder geval worden door de heideplant behoorlijke hoeveelheden vaste stoffen aan den grond onttrokken. Hoeveel dit ten slotte in den loop der jaren uitmaakt is niet te zeggen, omdat men niet weet hoeveel oogst aan droge stof er van een heideveld wordt weggehaald, hetzij bij jong oogsten (afgrazen), hetzij bij oogsten van oudere struikjes (bezem- en dekmateriaal en dergelijke). Bij eeuwenlang gebruik kan het echter niet anders, dan dat er heel wat aan den grond onttrokken wordt.

c De heidehumus

Heeft heidehumus eigenaardigheden die conditio sine qua non zijn voor de vorming van een heidepodsol? Hoe is de C/N-verhouding, hoe het aschgehalte? Is de samenstelling van den heidehumus de oorzaak van het ontbreken van aardwurmen, of zijn er daarvoor andere orzaken, en geeft b.v. de lage pH van den grond op zich zelf daarbij al den doorslag?

Hoe is het met het microbenleven in den grond onder een heidevegetatie; wordt de humus door microben verwerkt of ontbreken deze inderdaad en blijft de humus daardoor „onverteerd" liggen?

Uit opgaven in de literatuur (zie „Besprekingen", pag. 58) blijkt dat de pH van extracten uit den humus van verschillende planten sterk uiteenloopt, maar die van Calluna niet een der laagste is. B.v.:

hazelnoot 6,4 — 7,1

beuk 5,3 — 6,6

berk S,3 — 6,I

struikheide 5,9 — 6,o

naalden van grove den q, 4—cc

veenmos 5,3 — 5,4

blauwe boschbes 4,8

naalden van fijnspar 3,8 — 3,9.

De beschrijving die men wel gaarne geeft van humus die podsoleering kan geven, namelijk „onverteerde", „ruwe", „onverzadigde", „zure humus" is niet meer dan een term die gebrek aan feitelijke gegevens maskeert. Bij elk van deze woorden kan men toelichting vragen, waarvoor behoorlijke gegevens echter ontbreken.

Vlieger geeft nader aan dat de moeilijk mineraliseerende humus, dife zich tot onverteerden ruwen humus ophoopt, voornamelijk ontstaat uit den afval van Vaccinium-soorten, struikheide, fijnspar en beuk. Van belang is ook zijne opmerking dat de laag „onverteerde humus ' invloed heeft op de waterhuishouding en de aeratie van den bodem („Besprekingen", pag. 114), terwijl hij wijst op het onderzoek van Hesselman, waaruit blijkt dat het nitrificeerend vermogen van den heidehumus zeer gering is.

Dat in een heidepodsolbodem het bacterieleven zeer teruggedrongen is, mocht in verband met de lage pH verwacht worden: bij dien zuur-