verwanten de verwanten par excellence zijn, men ook den clan, waartoe moeder behoort en die waarvan de mannen vader's zusters huwen, tot de verwanten worden gerekend, of althans dat men tot deze clans in een bepaalde vaste verhouding staat. Uit de wToorden rona (echtgenoot) en wina (echtgenoote) voor bepaalde neven (van een meisje) en nichten (van een jongen) kan men opmaken dat het door de adat voorgeschreven huwelijk, het zgn. toengkoehuwelijk, dat is met vader's-zuster's zoon, resp. moeder's-broeder's dochter. Men heeft hier dus, wat men zeer geleerd, mogelijk ook zeer juist, maar zeker zeer leelijk, ja barbaarsch, het „eenzijdige cross-cousin connubium noemt. Is voor den Manggaraier het huwelijk met de dochter van moeder's broer het aangewezene, er is hier een belangrijke restrictie te maken. Is een man volgens het toengkoehuwelijkssysteem gehuwd, dan mogen zijn broers niet met zusters van zijn vrouw trouwen, d.w.z. een absoluut verbod bestaat niet, maar er moet in dat geval een zoo groote bruidsschat worden betaald dat men tot zoo n huwelijk niet overgaat. Die hooge bruidsschat is te beschouwen als de boete staande op een de vooroudergeesten in ernstige mate verontrustende adatovertreding. De broers dienen elders een keuze te doen en wel liefst uit een clan waaruit de eigen clan reeds vroeger vrouwen nam, en nimmer uit een clan waarvan de mannen met de dochters van den eigen clan huwen6^), Wel mag een man tegen betaling van den gewonen bruidsschat huwen met een zuster van zijn vrouw; vooral in den stand der kraèngs, waarin polygamie zeer veel voorkomt, ziet men dit vrij vaak geschieden64).

Schematisch voorgesteld krijgt men dus niet het eenvoudige cirkeltje, dat Fischer op pag. 109 van zijn in den aanvang aangehaald boekje geeft. Clan a neemt bijv. zijn vrouwen uit de clan b, c, d, waarvan b bijv. ook e en f van vrouwen voorziet, en waarin de dochters van a nimmer trouwen. Wel kan het zich voordoen dat a zijn dochters aan bijv. e, f, g, i en j geeft, e kan dus een keuze doen uit a, b en bijv. j en k, zoo g uit a en bijv. c, 1 en m. De clans der daloes van Ndosso en Kolang zijn vrouw (o.a.) ten aanzien van dien der kraèngs van Todo (Mennes, 32 p. 379), maar de Ndossosche is het ook ten aanzien van dien van Kolang, man daarentegen (o.a.) ten aanzien van die der daloes van Rahong en Pongkor; Pongkor is weer man t.a.v. Rahong. De clan der daloes van Sita is vrouw (o.a.) t.a.v. Rahong en Todo, man t.a.v. eenige glaranggeslachten; met Kolang en Ndosso staat het niet in huwelijksverkeer. Schematisch kan

63) Ik verzuimde te noteeren, hoe de Manggaraiers de clans noemen, waaraan ze hun vrouwen geven (Bataksch: boroe) o£ waaruit ze die nemen (Ba-

taksch: hoela-hoela). ,

64) Ata léké mogen meer dan één vrouw hebben, maar het is een uitzondering zoo ze er meer dan twee hebben. Daloes hebben vaak vijf of zes vrouwen, die van Roeteng b.v. acht. De kraèngs van Todo en Pongkor hebben er wel tot twaalf.