men dit als volgt weergegeven: (de pijltjes geven de richting aan, waarin de vrouwen van een clan ten huwelijk worden gegeven).

„draaien", andere daarentegen juist in tegengestelde richting haar weg vinden in het maatschappelijk verkeer. Paarden en karbouwen zijn gewoonlijk in kudden los rondloopende, en zoo noodig — wat nimmer bij landbouwbezigheden het geval is — door mannen opgevangen dieren, die ook alleen door mannen verzorgd worden, en deel uitmaken van den door hen te betalen bruidsschat, patjawina; ze worden dus als het ware tegen vrouwen ingeruild 65). De clan van de trouwende vrouw moet voor elk paard of karbouw van den bruidsschat een varken (en kippen?), dus steeds enkel door vrouwen verzorgde dieren, of door haar geweven doeken in de plaats geven.

Toen ik in 1927, nog maar kort in Manggarai vertoevend, door vragen trachtte iets te weten te komen over den bruidsschat, begon ik op een goeden avond in een dorp met de vraag of een willekeurige daar aanwezige jonge man mocht trouwen met een dito jong meisje. Toen dat het geval bleek te zijn vroeg ik, wat bij een huwelijk tusschen beiden aan patjawina betaald zou moeten worden. Dit bleek een zoo groote hoeveelheid paarden en karbouwen te zijn, dat de jonge man die wel nooit bij elkaar zou kunnen krijgen. Toen ik deze opmerking maakte, zei men lachend dat dat waar was en dat de jonge man ook zeker wel niet met dat jonge meisje zou huwen, wel daarentegen met een ander, aan wier familie hij slechts een enkelen karbouw had te geven. Het heeft mij heel wat hoofdbrekens gekost eer ik daarvan iets begreep. Ik wist nl. wel dat in Manggarai heerschte w~at men toen patriarchaat noemde, en dat men dus niet huwde met een meisje uit de eigen vaderrechtelijke familiegroep; maar dat men ook daarbuiten zich nog weer zoo sterk gebonden voelde, was voor mij een wonderlijke ontdekking. Eerst na maanden begreep ik wat men met het toengkoehuwelijk bedoelde, eerst veel later bleek mij dat overeenkomstige instellingen zeer veelvuldig zijn bij talrijke andere volkeren. Bedraagt bij het toengkoehuwelijk de bruidsschat een karbouw, bij andere huwe-

De in een geheel anderen hoek van Manggarai wonende daloes van Rembong krijgen hun vrouwen van de daloes van Biting en Tjongkar en van de glarongs van Lebo; ze geven hun dochters aan verschillende glarangclans. Met Lamba Léda, Manoes, Radjong en verder afwonende daloeclans hebben ze geen hu¬

welijksbetrekkingen. Merkwaardig is dat bij dit systeem bepaalde diersoorten met de vrouwen in dezelfde richting mee-

65) Houdt hiermee mogelijk verband, dat een man nooit een merrie zal berijden? Het is een zeer zware beleediging hem een merrie als rijdier aan te bieden.