Dat het „cultuurlandschap" niet vergeten wordt, blijkt wel uit de behandeling der verkavelingsvormen. Niet alleen de bodem- en de hydrografische gesteldheid beïnvloeden deze, maar ook de rechtsvormen, die weer met het geheele volksleven en niet het minst met het karakter van de groep samenhangen. Zie de uitvoerige bespreking van den sociograaf j. P. Kruyt in dit Tijdschrift 1938, pag. 939. In jaargang 1941 (pag. 912) komt P. Eibergen tot de conclusie, dat „alleen de sociale verhoudingen in de agrarische bedrijven in een streek die in het boek aangeduid wordt als Oldambt, doch die noch samenvalt met het historische district, noch met het economische gebied der landbouwstatistiek, noch met de landen, die behooren tot het gelijknamige waterschap, den doorslag in deze sociografie hebben gegeven".

Een zuiver geografische monografie van een landschap leverde J. Visscher met: „Emmen en Zuidoost-Drente", 1940. Begonnen wordt daarin met een geologische, physisch-geografische beschouwing ten einde te kunnen komen tot een reconstructie van het geografische milieu van den praehistorischen, historischen en tegenwoordigen mensch. Daarna worden eerst de oude gebieden, d.w.z. de zandgronden behandeld, die reeds den praehistorischen mensch een bestaansmogelijkheid boden. Vervolgens wordt overgegaan tot een bespreking van het nieuwe gebied, het veengebied, dat eerst gedurende de laatste eeuwen definitief door den mensch in gebruik en tot woongebied gekozen kon worden. Zoowel voor het oude als voor het nieuwe gebied wordt nagegaan welke veranderingen er plaats grepen onder invloed van de menschelijke activiteit. Verder wordt getracht een indruk te geven van het tegenwoordige aspect van het landschap, zooals het geworden is door de occupatie van den bodem en van de daarin wortelende structuur der bevolking, waarbij ook naar de oorzaken van de crises, waaraan dit gebied in zoo hooge mate leed, wordt gezocht.

Dat deze richtingen veel grondstoffen verschaffen voor plannen om tot ordening te komen, behoeft geen betoog. Voor de titels van de reeds verschenen dissertaties en andere uitgaven, zie achterstaande lijsten.

Het eenige handboek der aardrijkskunde van Nederland is dat van R. Schuiling. In 1884 verscheen zijn „Nederland, leerboek der aardrijkskunde" als schoolboek. Dit schoolboek is thans in den 6en druk tot „Handboek" uitgedijd. Reeds de eerste druk was een evenement; in die uitgave werd, voor het eerst in Nederland en nog voordat Prof. A. Penck dat op Duitschland toepaste, het denkbeeld van de natuurlijke landschappen als grondslag aangenomen. In den zesden druk, waarvan deel I in 1934 en deel II in 1936 verscheen, werden de nieuwere inzichten ten volle benut, zonder echter het zuiver geografische element, dat van den bodem in den ruimsten zin, uit het oog te verliezen. Gebruik werd gemaakt van een zeer groot deel van de uitgebreide literatuur welke was verschenen. Ten einde het levens-