gebergtegletschers toegeschreven. De drie genoemde ijstijden zijn synchroom met de drie belangrijkste perioden van tectogenese: huronische, variscische en alpiene. In deze richting moet ook hun verklaring gezocht worden, terwijl de verdeeling van een ijstijd in glaciale en interglaciale stadia sedert Milankovitch aan cosmische oorzaken kan worden toegeschreven. Aan het rhythme van het leven op aarde worden enkele bladzijden gewijd en wel in het bijzonder aan de differentiatie der flora. Wederom wordt vastgesteld dat de sterkste differentiaties samenvielen met de boven palaeozoïsche en pleistocene tectogenetische perioden en ijstijden.

Het slothoofdstuk vat dan de rhythmische gebeurtenissen op aarde samen. In een diagram is het tijdsverband tusschen: ie transgressies en regressies, 2e tectogenese, 3e gebergtevorming en 4e klimaat, schematisch vastgelegd voor een cyclus van 250 millioen jaren, die in vijf ongelijke gedeelten is verdeeld. Van zulke cyclussen zijn er twee bekend van het Cambrium af, hetgeen ook uit de tabel 2 blijkt. Misschien bestaat er een verband tusschen den rotatie-duur van het melkwegstelsel, waarvan een omwenteling op 200 millioen jaren geschat wordt, en de aardsche cyclussen. Mogelijk houdt het aardsche rhythme verband met periodieke convectiestroomen.

De schrijver eindigt zijn betoog met den volgenden zin:

„Een oplossing zal slechts dan gevonden zijn, wanneer het mogelijk zal zijn een logisch en noodzakelijk verband tusschen oorzaak en gevolg aan te toonen, dat bestaat tusschen bepaalde gebeurtenissen in de inwendige aarde en die verschillende verschijnselen waarop ik kort doelde met den titel de pols der aarde".

In een uitvoerige appendix wordt rekenschap afgelegd van de gronden waarop de zes kaarten zijn opgebouwd.

In dit werk zijn dus de belangrijkste moderne geologische theorieën samengevat, met het doel de periodiciteit der groote geologische gebeurtenissen aan te toonen. Het geheele betoog beslaat slechts 156 bladzijden, waaruit volgt dat slechts die argumenten behandeld konden worden die in de oogen van den schrijver de belangrijkste zijn. Maar juist daardoor is de lezing van het werk voor geologische epicuristen tot een genot geworden, waarbij men gaarne met eenige apodictische uitspraken genoegen neemt, te meer, daar elk hoofdstuk gevolgd wordt door een uitvoerige literatuurlijst, die ons in staat stelt ons verder in de vraagstukken te verdiepen.

Waar het allesbeheerschende gezichtspunt hier het rhythme is, doet het wel wat vreemd aan, dat de bepaling van den tijdsduur er van slechts summier behandeld is. Klaarblijkelijk is verondersteld, dat de lezer tenminste „The age of the! earth" van A. Holmes (1937) kent.

B. G. Escher

Ethnologica, Bd. V, im Auftrage des Vereins zur Förderung des Rautenstrauch-Joest-Museums für Völkerkunde der Hansestadt Köln, herausgegeben von Dr. Andreas Scheller. — Otto Harrassowitz, Leipzig, 1941. 8°, 270 pag., 143 foto's, IV pl.

Deze bundel opent met een belangrijk artikel van mevrouw Kathe.-