EEN MOLENBESTEK VAN LEEGWATER

DOOR

E. BES SE

(met i schets)

Terwijl het octrooi voor de droogmaking van het Starnmeer reeds in 1632 verleend was, hebben omstandigheden veroorzaakt, dat niet vóór 1636 met het eerste ernstige werk een aanvang werd gemaakt, den aanleg nl. van den ringdijk en het graven van de ringvaart aan de oostzijde van het meer. Toen men eenmaal begonnen was, mocht men aannemen, dat de bedijking een vlot verloop zou hebben. Zoo vlot als men wenschte verliep het echter niet. Het kwam nog al eens voor, dat de aannemers het werk niet volgens het bestek uitvoerden, ja zelfs, dat zij het somtijds in den steek lieten. Ook, dat zij er niet dadelijk eenen aanvang mee maakten. Een besluit van Dijkgraaf en Heemraden van den 2den Mei 1637 *) werpt hierop een eigenaardig licht. Het hield in, dat den aannemers, die hun werk den 6den Augustus 1636 hadden aangenomen, aangezegd zou worden, dat zij den 6den Mei — dat is dus den 6den Mei 1637 — met hun werk moesten beginnen en dat ook moesten afmaken. Bleven zij nalatig, dan zouden Dijkgraaf en Heemraden de maatregelen nemen, die zij noodig achtten. Dit was de laatste maal, dat D. en H. eene waarschuwing tot hen richtten. Een bewijs, dat zij ook reeds tevoren gewaarschuwd hadden.

Men krijgt dan ook geen gunstigen indruk van de wijze, waarop in de 17e eeuw werd gearbeid.

Van dien tijd af verliep het werk min of meer regelmatig en in den loop van 1637 zijn dan ook de ringdijk en de ringvaart aan de oostzijde van het Starnmeer gereed gekomen.

Intusschen was men in het voorjaar van 1637 zoo overtuigd dat nog in den loop van dat jaar de geheele ringdijk voltooid kon worden, dat men besloot tot den bouw van de watermolens over te gaan. Den ien April 1637 be¬

sloten daarom Dijkgraaf en Heemraden „opt versoeck van Jan arijaensen leechwater dat hij sal maken voorbereijdinge van de be-

Geteekend door J. H. M. van Dijk

1) Resolutiën Hoofdingelanden L 9, Archief Starnmeer.