doen vermoeden dat deze ambten van de zuidelijke buren zijn overgenomen.

De Tobara' is dus de handhaver van de adat; daarom moet hij in de eerste plaats zelf de adat in acht nemen. Hij bewerkt zijn eigen akker, maar elke dorpeling helpt hem daarbij één dag in het jaar. Bezit hij geen rijst meer, dan schenkt elke onderdaan hem een bos. Aan zijn woning, die tevens tot stamhuis dient, wordt door allen meegewerkt, maar de Tobara' zorgt voor de voeding der arbeiders. De Tobara' heeft zich aan verschillende spijsverboden te houden: de ingewanden van varkens mag hij niet eten, ook geen rijst met maïs vermengd, geen Colocasia (oepe) en varengroente {pakoe) ; hij mag zijn hoofdhaar niet laten snijden. Vooral gedurende den tijd dat de rijst te velde staat, heeft hij zich van veel te onthouden: hij mag niet aan den weg werken, zich niet ver van huis verwijderen, nog minder op reis gaan. Bouwde hij in dezen tijd een huis, dan zou de heele aanplant door de muizen vernield worden. Door al de voorschriften welke hij in acht heeft te nemen, is hij niet in staat de plichten van een dorpshoofd, zooals het Gouvernement het wenscht, te vervullen. Het Bestuur is dus genoodzaakt om naast den Tobara' een dorpshoofd aan te stellen; deze is dan de uitvoerder van de bevelen van het Gouvernement, maar de menschen blijven in den Tobara' hun eigenlijk Hoofd zien, en de Tobara' oefent nog steeds grooten invloed uit.

In Lemo (Beroppa), waar, zooals wij weten, alleen afstammelingen van vrije lieden en geen edellieden wonen, draagt het Hoofd slechts den titel van Tomakaka. Bij de To Seko vinden wij den Tobara' weer. Hier heeft elk dorp slechts één tobara', maar de functies die bij de To Mangki aan den tweeden tobara' zijn opgedragen, worden bij de To Seko waargenomen door den pongkaloe. Soms waren er twee pongkaloe: als een hunner wegging om een troep krijgers aan te voeren, bleef de ander thuis. Deze functionarissen mogen alleen uit het tobara'- en het pongkaloe-geslacht gekozen worden. Ook voor hen gelden enkele spijsverboden. Zoo mogen ze de groenten kalase en tampaoe niet eten, ook geen zwarte rijst. Roode en witte rijst mogen ze wel afzonderlijk, maar niet vermengd nuttigen.

Slaven zou men oorspronkelijk bij de To Seko niet hebben gehad, wat wel aannemelijk is, gezien den primitieven staat waarin deze menschen nog leefden. In later tijd zouden ze slaven van Rongkong hebben gekocht; daarom heet een slaaf hier ook kaoenan.

16. Rechtspraak

De tobara' sprak in den ouden tijd recht, voor zoover dit noodig was, want men maakte zijn geschillen gewoonlijk onderling uit. Alleen wanneer de beide partijen niet tot overeenstemming konden komen, werd de bemiddeling van den Tobara' ingeroepen.

Kleine diefstallen werden meestal niet beboet; de bestolene was gewoonlijk tevreden wanneer men hem zijn eigendom of de waarde