„oorspronkelijken toestand zou krijgen — zou m.i. den samenhang der verschillende reliëfelementen te weinig recht doen wedervaren.

Rivieren zijn in de kaarten aangegeven met de in de legenda sub H-K aangegeven signaturen, waarbij wij kunnen onderscheiden: H : die, welker recatie beperkt is gebleven tot insnijding zonder belangrijke dalverplaatsing;

H : als H, maar de stroomrichting werd bovendien omgekeerd door afdamming; de beide laatste vormen de „verjongde" erfenis van het jong-tertiaire rivierstelsel, hetwelk gecompleteerd wordt door: I : daltorso's en de daaruit afgeleide verbindingsstukken (missing links) tusschen de bovengenoemde overgeërfde deelen (H en H') van de oorspronkelijke hydrografie;

J: de nieuw gevormde afwateringswegen van de afgedamde oude dalen, ontstaan door overstrooming van de laagste punten der oorspronkelijke waterscheidingen („overlaat-rivieren") ;

K: rivieren ontstaan door terugschrijdende erosie of welker genese onbekend is.

Tenslotte zijn onder de letter L alle jongere (Latere, posttectonische) terrassen vereenigd. Uit hun onderlinge ligging kan worden afgeleid dat de fase F der jonge breuken zich in twee scherp gescheiden fasen voltrok, zoodat wij de evolutie verder als volgt kunnen samenvatten:

Fase Fx: eerste afdammingsfase door de jonge breuktectoniek, direct gevolgd door

Stadium Lv, de eerste insnijding van sommige rivieren, ,en veel later door

Stadium Lj, waarin het herstelde stroomingsevenwicht opnieuw tot zijdelingsche erosie leidde: vorming van de L1-terrassen.

Fase Fo : deze is afgeleid uit het verspringen van vele L1-terrassen; de differentieele beweging der schollen was toen geringer dan in I'j. Vermoedelijk waren de twee F-fasen synchroon en oorzakelijk verbonden met de plooiingen van het Jura-gebergte (Onder- en Midden-I Iioceen), terwijl met de laatste zeer wel een algemeene welving van geheel Centraal-Frankrijk gepaard kan zijn gegaan.

Stadium L, werd bereikt nadat de door F2 ingeleide diepte-erosie tot staan was gekomen; dit stadium van zijdelingsche erosie moet tot in het Pleistoceen geduurd hebben. Een plaatselijk tusschen L2 en de tegenwoordige dalbodems voorkomend smal terras is niet gekaarteerd en ook niet bestudeerd.

T oelichting

Aangezien de voorafgaande uiteenzetting wel wat kort is, volgen hier eenige toelichtingen.

Volgens mijn overtuiging hebben wij te doen met één uitgestrekte schiervlakte (C), welker resten wij op verschillende hoogten vinden omdat het gebied bij de oprijzing in een groot aantal schollen is verbroken. Deze opvatting vindt een zeer'belangrijken steun in het feit dat aan de randen van deze schollen niet alleen het niveau van de