Van de in het Duitsch geschreven landbeschrijvingen moge nog in het bijzonder de aandacht gevestigd worden op het monumentale werk „Geographie der Schweiz" (Sankt Gallen, 1929-1938; in 3 deelen) van den Zwitser J. Früh; verder op „Die Ostalpen und das heutige Österreich" (Stuttgart, 1928; in 2 deelen) van N. Krebs en op „Landeskunde der Sudeten- und Westkarpatenlander" (Stuttgart, 1927) door F. Machatschek, evenals op „Die österreichischen Alpen", herausgegeben von H. Leitmeier (Wien, 1928).

Meer dan in eenig ander land wordt in Duitschland werk gemaakt van de buiten het Rijk wonende landgenooten, de Aussen-Deutsche, waardoor veel geografische studies van de talrijke „Duitsche-taaleilanden het licht zagen. In dit verband dient ook gewezen te worden op het „Handwörterbuch für das Grenz- und Auslanddeutschtum" I, onder redactie van C. Petersen en O. Scheel (in 5 deelen, Breslau,

I933— )• Het afstaan van gedeelten van Oost-Pruisen, van Sile-

zië, de Elzas en Lotharingen en het Saargebied na de vrede van Versailles deed een uitgebreide literatuur over die gebieden ontstaan welke sterk nationaal gekleurd was. Men spreekt dan ook, in navolging van A. Penck van den „Duitschen Volks- en Cultuurbodem" en er verschijnt, onder leiding van N. Krebs, een groote „Atlas des deutschen

Lebensraumes in Mitteleuropa" (Leipzig, 1940-. ). Hieronder zijn

ook te rekenen de Gau-atlassen van de Vrije Stad Dantzig en ElzasLotharingen.

Wat de gebieden buiten Europa betreft kan opgemerkt worden dat er zoo goed als geen land of landstreek is waarover in het Duitsch niet is geschreven, hetzij over door Duitschers aldaar verricht onderzoek, hetzij in samenvattende overzichten. Vóór den eersten wereldoorlog vond de Duitsche geograaf overal een arbeidsveld, zoowel op physisch (klimatologisch, geologigisch, morfologisch) als op anthropogeografisch (volkenkundig, economisch) gebied. Hiervan getuigen de klassieke landbeschrijvingen van F. von Richthofen over China, van Th. Fischer en van A. Philippson over het Middellandsche-Zee-gebied. Zeer veel werk werd gemaakt van de koloniën in Afrika en in Oceanië. De wereldoorlog van 1914 maakte het arbeidsveld kleiner. Na 1918 konden enkele onderzoekers echter in de overzeesche gebieden hun studies voortzetten, vooral in Afrika (o.a. L. Waibel en Fr. Thorbecke) en in Midden-Amerika (o.a. K. Sapper en Fr. Termer), terwijl jongeren lange studiereizen deden in Zuid- en Oost-Azië (o.a. W. Credner en N. Krebs), in Zuid-Amerika (o.a. K. Troll, Fr. Kühn), in Australië (W. Geisler) en elders. Verschillende wetenschappelijke expedities in de Arctis (o.a. onder leiding van A. Wegener), op den Atlantischen Oceaan (de Meteor-expeditie) en de Duitsch-Russische expeditie in het Alai-Pamirgebied leverden materiaal voor beschrijvingen en kaarten. Ook waren het veelal Duitschers, die samenvattingen gaven over speciale geografische gebieden, zooals over Afrika, waarvan de geologie gegeven werd door E. Krenkel (Berlin, 19251936), en de volkenkunde door H. Baumann, R. Thurnwald'en D.