de vroegere —• niet door de betrokken persoon zelf waargenomen —• oorzaak, afgeleid kan worden uit de door hem of haar wèl waargenomen gevolgen van die oorzaak (verschijnselen), ongeacht wanneer en waar de waarneming plaats vond 16).

Het spreekt vanzelf dat het bovenstaande alleen geldt onder het nadrukkelijk voorbehoud dat de kennis van het onderling verband tusschen de oorzaak en haar gevolg in een nog vroeger tijdsgewricht door geestelijke of zinnelijke waarneming is verkregen, en behoorlijk is vastgelegd (in geschrift, geheugen, enz.).

De mate van deze kennis en de detailrijkdom van het waargenomen gebeuren, zij het in zijn gevolg of in zijn oorzaak of in beide, bepalen de scherpte waarmede de oorzaak kan worden bepaald, resp. het gevolg kan worden voorspeld[. (zie hieronder pag. 609).

Uit bovenstaande begripsbepaling volgt dat de beperkende tijdsfactor, — „het heden" — der sub. I genoemde definities17), daarin niet thuis behoort. En inderdaad blijkt dat ook de geologie dien factor uitschakelt, zoo b.v. 111 haar palaeontologie, die — om maar één voorbeeld te noemen — het eertijds bestaan hebben van reusachtige amphibia en reptilia terecht aanneemt op grond van gevonden skeletten, hoewel deze dieren in het „het heden" nooit (met zekerheid) levend zijn waargenomen. Dit blijkt eveneens uit de thans nog geldende leerstelling van de ,,ijstijden"-met-hun-,,interglaciale"-perioden, die evenmin in het heden ooit zijn waargenomen, doch waarvan men meent dat zij hebben plaats gehad in het verleden, op grond van waargenomen, aan die oorzaak toegeschreven gevolgen.

Tevens volgt onmiddellijk uit de begripsbepaling — die tot nog toe achterwege bleef —, dat het actualisme, verre van specifiek geologisch te zijn- in aard en wezen een algemeen wetenschappelijk begrip vormt, welk standpunt dan ook door Sandberg en Hummel werd en wordt ingenomen.

De oer-grondslag van het actualisme wordt derhalve gevormd door het waargenomen verband tusschen oorzaak en gevolg, waar, wanneer en hoe ook, zij het geestelijk of zinnelijk, deze waarneming door de menschheid geschiedde, mits dit verband behoorlijk werd vastgelegd.

Nu is het theoretisch denkbaar dat een gebeurtenis in het verleden heeft plaats gehad, waarvan zelfs het geringste nagelaten spoor volkomen verdwenen is 18), in welken vorm dan ook.

16) Het behoeft zeker wel geen nader betoog dat de bovenstaande samenvatting ook aldus geformuleerd kan worden: Het actualisme is de leer van het afleiden van het toekomstige gevolg van een (eertijds) waargenomen oorzaak of gebeuren. Immers sluit het vermogen van terugvoeren op een vroegere oorzaak in zich het vermogen van voorspellen van het gevolg van die oorzaak. Dat terugvoering, resp. voorspelling, steeds en voor immer onaantastbaar juist zouden moeten zijn, vloeit uit deze definitie zeer zeker niet voort en is bovendien in strijd met het feit dat de wetenschap niet stagneert, doch evolutionneert.

17) Dit geldt vooral voor de beperking aan ,,het heden" door Kummerow gegeven; maar ook voor die der anderen. De geldende conclusie, dat de draagwijdte van het actualisme beperkt zou zijn, spruit dan ook alléén daaruit voort, •dat men begonnen is het begrip er van te beperken.

18) d.w.z. ook in het menschelijke geheugen zelfs.