zijn ook deze laatste cijfers slechts betrekkeijk, want vooral in de werelddeelen Azië, Afrika en Australië komen uitgestrekte gebieden voor waar geen spoorwegen bestaan, terwijl andere streken (b v Zuid-Afnka) een vrij dicht net hebben. Zelfs in Europa komt dit nog voor. Zweden b.v. heeft een dichtheid van 4 km spoorweg per 100 km2; geeft men de dichtheid echter afzonderlijk aan voor Zuiden Noord-Zweden, dan blijkt deze in het Zuiden 9 en in het Noorden 1 te zijn. Slechts voor de onderlinge vergelijking van afgesloten verkeersgebieden hebben de dichtheidscij fers dus reëele waarde. Voor Nedeiland als geheel bedraagt de dichtheid 10 km per 100 km2 en 4 km per 10000 inwoners. De dichtheid per 100 km2 bedraagt in Amerika 1,5 km, in Europa 3,6 km, in Afrika 0,2 km, in Azië 0,4 km en in Austialië 0,6 km. De dichtheid per 10000 inwoners bedraagt in de genoemde werelddeelen respectievelijk 23, 8, 5, 1 en 45 km.

(Spoor- en Tramwegen, 1941, No's 3 en 4).

MEDEDEELINGEN GEOGRAFISCHE KRING

Dinsdag 26 Mei vergaderde de Geografische Kring onder voorzitterschap van Prof. Dr. K. Oestreich te Utrecht. Des morgens sprak Mej. Dr. J. B. L. Hol over „De lössvorming in Europa (theorieën en gedachten)". °

Na karakter en eigenschap van de löss in herinnering te hebben geïachl, ging Spr. in het kort na hoe men gekomen is tot de tegenwoordig door de meeste onderzoekers aanvaarde opvatting, dat de löss een aeohschc afzetting, een windvorming is. Uitvoerig stond Spr. stil bij e kwestie van de herkomst van het lössmateriaal, speciaal in NoordEuropa. Hoewel ook enkele andere opvattingen bestaan, zoo werd tot voor korten tijd toch het meest de theorie gehuldigd dat de löss uit de moreene-afzettmgen van het landijs is uitgewaaid.

\ roeger meende men dat de löss een interglaciale vorming was maar sinds een twintigtal jaren is men tot het inzicht gekomen dat dé loss gevormd werd tijdens het maximum van een ijstijd. Dit berust op de veranderde inzichten in het klimaat der glaciale tijden; deze worden nu als koud en droog, de interglaciale tijden echter als warm en vochtig beschouwd. Alleen in de eerste zal dus het stof droog genoeg zijn om te kunnen verwaaien. Deze lössstof werd dan afgezet in koude steppegebieden, waar de vegetatie de stof vasthield.

Daar directe uitwaaiing uit moreenes in de glaciale tijden dus niet mogelijk was, heeft Albrecht Penck een nieuwe theorie geconstrueerd De door de jaren heen telkens weer opduikende gedachte, dat löss verwaaid hoogwaterslib van rivieren zou zijn, heeft hij op magistrale wijze m een modernen vorm ontwikkeld. Hij heeft daarbij bijzondere aandacht gewijd aan het groote oerstroomdal, dat in den laatsten ijs-