ze aan om een lang leven voor het echtpaar te verzoeken, om veel dochters die vaardig zijn in het weven, en om zoons die tobara' kunnen worden.

Ook bij de To Seko heeft het huwelijksfeest i of 2 maanden na het samenbrengen van bruid en bruidegom plaats. Dit heet mokajoe kebahine „het huwelijk bevestigen". Wij vinden hier een gebruik terug dat algemeen bij de stammen der West-Toradja's in acht wordt genomen. Bij deze gelegenheid namelijk gaat de bruidegom met enkele familieleden brandhout halen. Ze nemen daarvoor uitsluitend tahi-hout. Wanneer de jongeman er toe overgaat de gehakte stukken hout te tellen, steekt hij eerst een tareang-stengel (Bare'e morompa; Eleusine indica) in den grond, en bindt daaraan een toriang, een reep foeja, vast. Wanneer het brandhout bij den vader van de jonge vrouw is gebracht, zegt deze hoe het verdeeld moet worden, en hoeveel stukken hout aan de verschillende familieleden moeten worden gebracht. De jonge vrouw maakt veel eten klaar om de houthakkers te onthalen. Enkele dagen daarna heeft het mewiala „halen plaats, waarbij de man zijn vrouw naar het huis zijner ouders brengt, waar beiden onthaald worden. Bij al deze plechtigheden worden den geesten offers aangeboden (metoedang) samaja).

39. De bruidschat

Bij gelegenheid van het huwelijksfeest wordt ook de bruidschat (somba) overgegeven; vandaar dat het huwelijksfeest ook soemomba „de bruidschat overbrengen" wordt genoemd. Waarschijnlijk hangt de tijdsduur, die men tusschen het bijeenbrengen van het bruidspaar en de huwelijksvoltrekking laat verloopen, ook af van de omstandigheid of men den bruidschat al dan niet spoedig bijeen heeft. Vooral in het Galoempangsche wordt nogal veel werk van den bruidschat (somba) gemaakt. In het Oosten van deze streek (te Baoe) gaf men als bruidschat van een gewoon dorpeling (to direnge') op: 1 kain, 2 stuks ijzer (speer en mes) en 2 varkens, die voor het huwelijksmaal worden geslacht. Een aanzienlijk man (tomakaka) moet van 1 tot 4 Rongkongdoeken (seko mandi) geven, een of meer schouderdoeken (lipa), 1 of meer hoofddoeken (passapoe), een speer (doke) en een buffel. '

Ter ^hoofdplaats Galoempang wordt de bruidschat naar een aantal „stuks" berekend, wat messen, speerpunten, schopjes of graafijzers kunnen zijn. Dit aantal zoogenaamde bassi (Mal. besi „ijzer") is voor kleine lieden 5 10; voor aanzienlijken 30—50, die daaraan nog een Rongkong-doek (seko mandi) hebben toe te voegen.

„Wij kennen geen bruidschat", heeft men mij herhaaldelijk in Seko en in Lemo gezegd. Maar wanneer de man zijn vrouw naar zijn ouderlijke woning heeft overgebracht, geeft hij aan haar en haar ouders allerlei kleeren. Dat dit werkelijk als bruidschat bedoeld is, blijkt uit de verzekering, dat als men zoo niet doet bij het mekajoe, dit op de eene of andere wijze op zichzelf of op zijn kinderen gewroken wordt.

Overal bij de drie volkjes van het Karama-gebied gaf men te kennen, dat het evenveel voorkomt dat de man bij zijn vrouw intrekt, als