Lemo hetzelfde verhaal dat alle To Sa'dan kennen, namelijk dat de rijst afkomstig is van Roera-roera, dat aan den benedenloop van de Sa'dan zou hebben gelegen. De To Seko hebben meer dan één verhaal over de herkomst van de rijst. In het eene wordt verteld dat menschen van Oeko bij het scheppen van uitgeloopen vischkuit (doeang) in de Karama, twee rijstaren opvischten in hun net. Men kende het gewas niet; men bekeek het en men praatte er over. In den droom werd aan den vinder kennis gegeven wat hij met het gevondene moest doen. Toen Oeko veel rijst had, gaf men er van aan Pewaneang, en vandaar werd het gewas in heel Seko bekend. Uit dit verhaal zou moeten worden opgemaakt dat men de rijst van Mamoedjoe heeft ontvangen.

In Wono en Lodang kent men dit verhaal niet. Hier spreekt men van een legendarisch persoon, Taoe bara „groote man , die uit den hemel was neergedaald op de plek, niet ver van Wono, waar drie steenen worden gevonden, waarvan men vertelt dat deze de treeft (ijzeren drievoet = laliana) van den hemeling zouden hebben gevormd. Op een van de heuvels in die streek zou hij een dorp, Iso, hebben gesticht; op die plek wordt nog een steenen stampblok (iso) gevonden.

Velen in Wono en Lodang zeggen echter dat men de rijst via Rongkong van Palopo heeft gekregen. Wanneer deze lieden hun opwachting bij den Datoe van Palopo gingen maken, zei men: „wij gaan den wortel (oorsprong) van de rijst halen" (taloeniaoe masoloc oeakana hea). Wanneer de afgezanten der To Seko te Palopo waren aangekomen, liet de Datoe hun wat rijst geven, die ze met hun eigen zaairijst moesten vermengen. De Datoe liet daarbij zeggen: „Neemt dit mee als zaairijst, opdat gij allen gezond zult blijven, en het gewas wèl zal gelukken" (in lateren tijd kreeg men geen rijst meer van den vorst, maar de Datoe gaf in de plaats daarvan een mes, een hoofddoek of zout). Wanneer de tobara dan naar zijn land was teruggekeerd, liet hij dicht bij zijn land gekomen kennisgeven van zijn komst. Dan ging zijn vrouw hem tot aan de poort van het dorp tegemoet, vergezeld van een vrouw die een kokosdop met gepelde rijst droeg, en riep de hoofdenvrouw haar man (of liever de meegebrachte rijst) toe: „Kom hier, dit is ons dorp; breng den voorspoed en vruchtbaarheid, die van den Datoe zijn". Wanneer de tobara' dicht genoeg genaderd was, strooide zij gepelde rijst over de brengers van de zaairijst, en dan ging men gezamenlijk het dorp binnen, het tobara'huis in.' Een hoen werd daar geslacht, waarvan men het bloed op de zaairijst van den Datoe liet druipen.

De To Mangki meenen dat de eerste mensch, die uit den hemel kwam, de rijst met zich medebracht.

Naast deze historisch aandoende verhalen zijn er ook enkele, waarin de oorsprong van de rijst in een mythe is gekleed. Zoo vertelt men te Beroppa, dat de rijst groeide op het graf van een vrouw, Indo' Sapare. Men kende het gewas niet; na eenige aarzeling probeerde men het voedsel en wende er aan. Te Galoempang deed men mij het