elders gevolgde wijze. Wanneer men in Seko voor de eerste maal palmwijn op den grond brengt, richt men een offerstok (takala') op en klemt daarin een pakje rijst met ei. Aan zieken wordt het drinken van palmwijn somtijds verboden. De steenvruchten (konta) worden in het vuur gepoft gegeten.

De To Mangki tappen den palmwijn uit den bloemtros, maar dit land ligt veel lager dan Seko. De bloemstengel wordt om hem murw te maken en het vocht te laten stroomen beklopt (idedek) met een klopper (padedekan) van lambiri-hout. De lambiri (in de Oost- en West-1 oradja-talen ampire of aroeroe; Caryota R'umphiana) is een palmboom die veel op den arènboom gelijkt, maar hij is kleiner. De Oost-Toradja's vertellen dat de geesten hun palmwijn er van tappen.

In het Galoempangsche wint men ook sago uit het merg van den konaoè. Het uithakken (soemakoe) van het merg gebeurt met een hamer (pataka) van den stam van den pondan. Het merg wordt met de hand gekneed om er de sago uit te wasschen.

Algemeen wordt in het gebied van de Karama gebruik gemaakt van het jonge, lichtgele blad van den arèn om daarmee offertafels en andere voorwerpen bij plechtige gelegenheden te versieren.

In het besproken gebied wordt verteld dat de arènpalm uit de onderwereld op aarde is gebracht. Deze gebeurtenis is verbonden met een verhaal dat algemeen in den Indischen Archipel verspreid is: Iemand leende een jachtwapen (of vischtuig) van een familielid of van den vorst. Het wild (of de visch) dat er mee geraakt werd, nam het wapen of het tuig mee. De eigenaar stond er op dat hem zijn eigendom teruggebracht zou worden. Zijn onvermoeide nasporingen brachten den jager (of visscher) in de onderwereld, waar hij een prins ziek aantrof. De aardbewoner merkte dat de prins ziek was door het wapen (vischtuig), dat hem nog in het lichaam zat. Hij bood aan den zieke te genezen, en toen hem dit was toegestaan trok hij het wapen (vischtuig) uit het lijf, en spoedde er zich mee naar de aarde. Van dezen tocht nu bracht hij, volgens de Celebes-lezingen van hei verhaal, het zaad van den arenpalm mee (zie voor deze verhalen »De To Seko in M.-Celebes, Bijdragen 76, 1920, bl. 424-426).

109. Ijzersmeden

Tn het stroomgebied van de Karama vindt men in elk dorp een smederij, maar het meest wordt deze tak van nijverhefd beoefend in Seko, vermoedelijk omdat in deze streek ijzererts in den grond wordt gevonden. In het Galoempangsche wordt het meest aan ijzersmeden gedaan in de dorpen aan de Salole-rivier, wat zeker uit de nabijheid van Seko moet worden verklaard.

In het verslag van mijn reis in deze streek heb ik reeds een en ander over het ijzersmeden gezegd. Ik geef dit hier nog eens weer, aangevuld met later gemaakte aanteekeningen.

Het ijzererts wordt gegraven in West-Seko. Op den berg waarop het voormalige dorp Amballong lag, kwam het erts zelfs tot aan de oppervlakte van de aarde. Men gaat nog steeds voort met het graven