tijd later trad hij in Franschen krijgsdienst, maar overleed reeds in 1644. op 28-jarigen leeftijd, waarschijnlijk te Parijs.

Het dagboek waarin Von Mandelslo zijn wedervaren in Perzië en Indië had opgeteekend, kwam na zijn vroegtijdigen dood in handen van Olearius, die zelf aan het Holsteinsche gezantschap had deelgenomen en de reis naar Perzië heeft beschreven. Hij gaf het uit onder den bovengenoemden titel: „Morgenlandische Reysebeschreibung"

Het was tot op heden niet mogelijk gebleken op afdoende wijze de juiste waarde en de beteekenis van Von Mandelslo's werk te bepalen, dat nog dikwijls in de literatuur over Indië wordt aangehaald. Het manuscript van zijn dagboek was nl. niet bekend en scheen verloren te zijn geraakt, zoodat niet meer viel na te gaan op welke wijze Olearius dit geschrift gebruikt had. Door een gelukkige vondst van Mevrouw Refslund-Klemann, die het onder de handschriften in de Staatsbibliotheek te Berlijn ontdekte, is hierin nu verandering gekomen. In het hier aangekondigde boek publicee.rt zij thans, met weglating van het minder belangrijke relaas over de reis naar Moskou en vandaar naar Perzië, den volledigen tekst van Von Mandelslo's dagboek van Isfahan tot Bender-Abbas, zijn verblijf, in Indië en zijn terugreis naar Engeland en geeft daarbij alle noodzakelijke verklaringen en ophelderingen. Vergelijkt men nu het origineel met Olearius' uitgave van de „Morgenlandische Reysebeschreibung", dan blijkt dat deze zich wel zeer bijzondere vrijheden in deze publicatie heeft veroorloofd. Data veranderde hij willekeurig, hij kortte hier en daar in, maar wat wel ernstiger is, in talrijke gevallen heeft hij naar eigen believen groote stukken bijgevoegd. Waar Von Mandelslo zijn uitstapje naar Agra in weinige regels afdoet, werkt Olearius dit onderdeel tot dertien bladzijden uit. Bij Ceylon, Mauritius, Kaap de Goede Hoop en St. Helena schuift hij uitvoerige beschrijvingen in, welke in het manuscript ontbreken. Naar aanleiding van een aantal hier en daar in het dagboek verspreid voorkomende aanteekeningen over Indische rijken, gewesten en eilanden maakt hij zelfs een afzonderlijk hoofdstuk of boek van niet minder dan 54 foliobladzijden. Zelfs de talrijke kopergravuren in zijn uitgave, van welke hij in de voorrede verklaart dat zij voor het grootste gedeelte aan Von Mandelslo zijn toe te schrijven, zijn, gelijk uitvoerig wordt aangetoond, in zeer vele gevallen aan reeds verschenen werken ontleend.

Met deze uitgave van Mevrouw Refslund-Klemann, welke het werk van Von Mandelslo tot zijn juiste proportie terugbrengt, heeft deze tot nu toe gezaghebbende auteur een deel van zijn waarde ingeboet. Wij kunnen haar eindconclusie ten volle onderschrijven: „Frühere Jahrhunderte waren wenig textkritisch eingestellt, und ohne Zweifel hat Olearius' Ausarbeitung des Tagebuches sehr zum Ruhme Mandelslos beigetragen; für uns hat sie jedoch dessen Wert als Quellenschrift in gleichem Grade verringert". C. W.