18 m lager. In boringen langs onze westkust is op ongeveer 18 m onder N.A.P. dit oude landoppervlak teruggevonden; men trof namelijk op die diepte overblijfselen aan van plantengroei, die het toenmalige land heeft bedekt. Lag destijds het land tusschen de Ooster-Schelde en het Zijpe op ongeveer 18 m lager niveau dan het tegenwoordige, ten noorden daarvan bevonden zich echter heuvels van ruim 20 m hoogte; de sporen ervan vinden wij terug op Tessel en Wieringen. Ook ver in het Zuiden, in Zeeuwsch-Vlaanderen, lagen hoogere gedeelten dichtbij de toenmalige Noordzeekust. Deze zal in het jaar —10000 niet zoo heel ver westelijk van de tegenwoordige kust hebben gelegen. Met verscheidene armen mondden Rijn, Maas en Schelde uit in de kuststrook tusschen de Tesselsche-Wieringsche heuvels in het Noorden en die van Zeeuwsch-Vlaanderen in het Zuiden.

Omstreeks het jaar—7000, bij een stand van 18 m lager dan nu, was de steeds verder landwaarts indringende Noordzee gevorderd tot waar nu de West-Nederlandsche kust ligt. Ook na het jaar —7000 stijgt de zeespiegel steeds hooger; steeds verder landinwaarts dringt het Noordzeewater en omspoelt de Tesselsche en Wieringsche heuvels en die van Zeeuwsch-Vlaanderen. Maar gelijktijdig zijn door de voortdringende zee uit de Helgolander Bocht massa's fijn zand en slib — daar te voren achtergelaten door het zich terugtrekkende landijs — zuidwaarts meegevoerd en deze zand- en slibmassa's werden nu door de golven weer landwaarts gebracht en kwamen o.a. tot afzetting in de inbochting, gelegen tusschen de Tesselsch-Wieringsche heuvels eenerzijds en de Zeeuwsch-Vlaamsche anderzijds. Er moet daar een enorme aanslibbing hebben plaats gevonden, want niettegenstaande de zeespiegel voorturend rees, hield de opvulling van het nieuw-overstroomde land met fijn zand en slib daarmee gelijken tred. Buiten de eigenlijke kust moet zich tusschen—10000 en — 5000 vrijwel onafgebroken een breede modderstrook bevonden hebben, een breede waddenzoom dus. Omstreeks het jaar —5000 nu was deze toestand zoover gevorderd, dat bij vloed de Noordzee den voet der Gooische heuvelen bespoelde en de hoogste der Tesselsche en Wieringsche en misschien ook de hoogste der Zeeuwsch-Vlaamsche heuvele eilandjes in die zee waren (fig. 2). De zeespiegel was in het jaar —5000 ongeveer 7 m lager dan thans.

Daarna begon er verandering te komen in het regime, dat al zoo lang aan dit gedeelte van de Noordzeekust had geheerscht. Het eenige onveranderlijke blijft de steeds rijzende zeespiegel, zij het ook dat het tempo van rijzing geleidelijk aanmerkelijk vertraagde. Had de aangroeiende waddenzoom zijn materiaal tot dusverre uit noordelijk gelegen gedeelten van den zeebodem aangevoerd gekregen, kort na —5000 komt hierin radicaal verandering. De oorzaak van deze verandering is wel te zoeken in den vloedstroom, die — langs onze kust iets sterker dan de ebstroom — door het Nauw van Calais vloeiende en als het ware zijn weg zoekende in de zuidelijke Noordzee — zich geleidelijk meer naar onze kust toewendde en hier o.a. de getijbeweging versterkte. Uit het zuidelijkste deel van de Noordzee werden