die er in zitten. Bv. het ijzer in magnetiet of ilmeniet gedraagt zich primair geheel anders dan dat in pyroxenen, amphibolen of glimmers; aluminiumoxyd evenzoo geheel anders of het in alkaliveldspaten zit, dan wel in amphibool; kiezelzuur eveneens of het in zoogenaamde bisilikaten zit, dan wel als kwarts voorhanden is.

Als nu in eerste instantie door hydrolyse uit de mineralen bepaalde ionen worden afgescheiden, ten deele in oplossing gaan, ten deele in onopgeloste resten achterblijven, dan wordt, wat er oplost en wat niet, bepaald door het verweeringsmilieu, het bodemvocht; nader bepaald door de hoeveelheid water en de waterverversching, in één woord: de „waterhuishouding", door de pH in dat bodemvocht en door de temperatuur. Die waterhuishouding, die temperatuur en die pH zijn alle geheel afhankelijk van de klimatologische omstandigheden, zooals in het voorafgaande is geschetst; waarbij tevens bleek, welk een overwegende rol èn de vegetatie én de mikroflora in den bodem spelen. Daardoor loopen de pH's uitéén van 2^—8l/2, en verschilt tevens kwalitatief en kwantitatief, wat er in het water oplost en wat onopgelost achterblijft, geordend in zeer verschillende vormen.

Is het, gelet op het voorafgaande, al niet eenvoudig, uit te zoeken, welke verweeringsmineralen men in zeker stadium in den verweeringsbodem van een bepaald gesteente, onder bepaalde klimatologische omstandigheden zal aantreffen en welke niet, zoo vertroebelen, aanvoer en afvoer door erosie en ander transport de uitkomst nog verder.

Ten slotte een paar woorden over nog een, wel zéér eigenaardigen khmaatsfactor, dit is de mensch. Van alle wezens op aarde treedt hij wel het intensiefste natuurwijzigend op; het minst in de barre onherbergzame streken als de poolstreken, de woestijnen, het steile koude oogge ergte, het meest daar, waar bodem en klimaat de grootste vegetatieve productiviteit tot stand brengen. Ware het maar omgekeerd! Want het improductieve laat de mensch in hoofdzaak onaangeroerd en het productieve wordt door hem maar al te vaak op groote schaal in onverstand verknoeid en onherstelbaar bedorven.

Maar er zijn lichtpunten: op reusachtige ontwoudingen volgen nu ier en daar reeds bescheiden reboisaties; op phenomenale bodemvernielingen door erosie, door den mensch op gang gebracht, volgen nu maatregelen tot bodemherstel. Rivieren, die van nature het gansche jaar door kalm en waterrijk stroomden, werden door menschenwerk namelijk ontwouding en bodemvernieling, veranderd in een serie van

m(nnJ1waKW1 mu- (!r0ge steenbedding; maar nu reboiseert

men het bovenstroomgebied en reguleert de waterloopen, om ten minste iets van vroeger terug te winnen.

De mensch brengt water in te droge gebieden, draineert moerassen zwoegt wat hij kan om den landbouw productiever te maken Maar dat alles geschiedt voornamelijk in de vlakten. Waar hij ingrijpt in de bodemvorming uit onverweerd gesteente, daar bevindt men zich