gewonnen polders in de bovenste laag nog regelmatig 4 a 6 % koolzure kalk bevatten. Cijfers, die voldoende zijn, om de betrekkelijke waarde van de in den Dollard gevonden uitloogsnelheid in het licht te stellen: immers de Dollardgronden uit dien tijd hebben in hun bovenlaag al lang alle kalk verloren. Het schijnt, dat vooral de intensiteit van de ontwatering van grooten invloed is op de uitloogingssnelheid van de koolzure kalk.

Behalve de in water oplosbare zouten en de koolzure kalk zijn ook de zoogenaamde uitwisselbare basen van den grond aan de uitloogende werking van het wegzakkende water onderworpen. Zooals bekend, is de klei- en humussubstantie in den grond in zekeren zin als een zwak zuur te beschouwen, welk zuur in meer of mindere mate door basen, de zoogenaamde uitwisselbare basen, verzadigd wordt. Is een grond goed met basen verzadigd, wat voor een Nederlandschen zeekleigrond wil zeggen met ongeveer 40 milli-aequivalenten basen per 100 g kleihumus, dan reageert deze zwak basisch; de zuurgraad of pH is dan ongeveer 7.5. Door zuren zijn de aan de klei gebonden basen uit den grond te loogen; de pH van den grond daalt dan. Er is bij zeekleigronden een zeer nauw verband tusschen het gehalte aan basen van de kleihumussubstantie en de zuurgraad, zoodat de pH een maat is voor het gehalte aan uitwisselbare basen1).

Deze basen, die aan de klei-humussubstantie gebonden zijn, kunnen, indien de grond behandeld wordt met een vloeistof die veel andere basen bevat, tegen de basen van die vloeistof uitwisselen; vandaar de naam uitwisselbare basen. Indien de uitwisselbare basen van een grond grootendeels uit kalk bestaan, wat meestal het geval is, en deze grond wordt bv. met een keukenzoutoplossing behandeld, wisselt de

1) Zuren (bv. koolzuur, zoutzuur) zijn stoffen, die zuur smaken en blauw lakmoes rood kleuren. Zij danken deze eigenschap aan het vermogen, waterstofionen af te splitsen. Met basen (bv. gebluschte kalk) vormen deze zuren zouten (koolzure kalk bv. is een zout gevormd, uit het zuur koolzuur en de base kalk). Als bij een zuur zooveel base gevoegd wordt, dat het zuur geheel in zout is overgegaan, zegt men wel dat het zuur geneutraliseerd of geheel met basen verzadigd is. In den grond spelen de basen kalk (aangeduid met het symbool CaO), magnesia (MgO), kali (K2O) en natron (Na20) de hoofdrol.

De hoeveelheid waterstofionen, die een zuur afsplitst, bepaalt de sterkte van het zuur. Deze sterkte wordt uitgedrukt in de maat pH. Heeft een stof een pH=7, dan is zij noch zuur, noch basisch; hoe lager de pH is, hoe zuurder de stof wordt. Bodemkundig is een pH=4 reeds sterk zuur; een stof met die pH is voor de tong echter nog zoo zwak zuur, dat zij geen zuren smaak heeft.

Door een sterker zuur is een zout van een base en een zwak zuur te ontleden ; wordt bv. het zout koolzure kalk behandeld met zoutzuur, dan maakt dit zoutzuur zich meester van de kalk uit de koolzure kalk (onder vorming van zoutzure kalk), terwijl het zwakke zuur koolzuur vrijkomt. Het zeer zwakke klei- en humuszuur is onoplosbaar; als het zout van deze zuren door koolzuur ontleed wordt, vormen zich oplosbare dubbelkoolzure zouten van de aan de klei en humus gebonden basen (kalk, magnesia, kali en natron) en deze kunnen uitgespoeld worden.

De hoeveelheid van een zout, zuur of base wordt in de scheikunde vaak uitgedrukt in milli-aequivalenten (afgekort m.e.); een maat die bedoelt de vergelijking tusschen verschillende stoffen te vergemakkelijken. Een m.e. kalk is 28 milligram.