Te Bandoeng waar ir. Holleman en zijn staf ons in het Geologisch Museum ontvingen, genoten wij onder meer de voorlichting van den vulkanoloog dr. M. Neumann van Padang en van den geoloog dr. R. W. van Bemmelen, die ons in de mineralogische en vulkanologische zalen van het genoemde museum belangwekkende uiteenzettingen hebben gegeven en ons op een tocht naar de kraters van de Tangkoebanprahoe (30 km van Bandoeng) de Kawah Ratoe en de Kawah Oepas vergezelden. Onderweg werd niet alleen genoten van de prachtige panorama's, maar ons ook het ontstaan van de zoo belangrijke hoogvlakte van Bandoeng uiteengezet, waarbij de jonge Van Bemmelen gelegenheid vond zijn opvattingen over de „Sekundartektogenese" in 't bijzonder in verband met deze hoogvlakte uiteen te zetten1). De hoogvlakte bestaat feitelijk uit twee deelen, namelijk uit de waterrijke vlakte van Bandoeng in het Oosten en uit de waterarme vlakte van Batoedjadjar in het Westen, welke, hoewel even hoog gelegen, namelijk tusschen 700 en 740 m, gescheiden zijn door een vulkanischen tusschenrug, een reeks van vulkaanruïnes. Reeds Junghuhn zag er een ouden diepen dalketel in, welke later opgevuld werd met sedimenten. De Tjitaroem stroomde toen bewesten het tegenwoordige Bandoeng meer noordwestelijk. Door vulkanische uitbarstingen werd de rivier echter afgedamd, waardoor een groot meer ontstond, in hetwelk een massa materiaal bezonk, waarin men thans nog vele fossiele zoetwaterschelpen aantreft. Later baande de rivier zich zuidelijker een nieuwen weg, den tegenwoordigen loop, en ontstond door sterke daling van den waterspiegel de tegenwoordige meervlakte. De spoorwegen van Batavia via Krawang en Soekaboemi, die zich bij Padalarang vereenigen, volgen het oude dal. De canyonachtige doorbraakdalen met hun watervallen, stroomversnellingen, enz. trekken thans tal van toeristen. Er zijn er die meenen, dat een en ander geologisch nog zeer kort geleden moet hebben plaats gehad, onder meer omdat ook volksoverleveringen nog aan dit meer herinneren, met name de legende van Dajang Soembi en haar zoon Sangkoeriang.

In het meer mondden tal van riviertjes uit, welke dus verscheidene delta s vormden, rijk aan vulkanisch materiaal als zij waren. Het is op zulk een fossiele delta, dat de tegenwoordige stad Bandoeng, een schepping van Daendels uit 1810, gelegen is, namelijk aan de Tjikapoendoeng. Het oude Bandoeng, thans een armelijk plaatsje Dajeuhkolot, was in 1641 door sultan Agoeng van Cheribon aan de Tjitaroem gesticht. De plaats Soreang ,evenals Bandoeng op een hoogte van 740 m gelegen, moet op een overeenkomstige delta aan den zuidoever van het oude meer zijn ontstaan (vgl. in dit Tijdschrift 1929, blz. 301 het belangwekkende artikel van dr. Ch. E. Stehn en dr. J. H. F. Umbgrove „Bijdrage tot de geologie der vlakte van Bandoeng").

Dat ook de vulkanen zelf, in de eerste plaats de Tangkoebanprahoe en de vulkaanruïne de Goenoeng Boerangrang werden bestudeerd, ligt voor de hand. Nadat men eerder reeds de zoo sterk geribde Salak

i) Zie zijn „Ein Beispiel für Sekundartektogenese auf Tava." Sonderdruck aus der Geologischen Rundschau. Bd. XXV. 1934.