van lavastroomen van den Vesuvius gebleven is (blokdiagram en foto I). Een fraai overzicht van de geschiedenis van den centralen Vesuviuskegel, uitstekend geïllustreerd aan de hand van oude platen en oorkonden, is 'te vinden in het werk van Alfano en Friedlaender *).

Hier zij slechts vermeld, dat de laatste groote uitbarsting, welke plaats vond in het jaar 1906, zeer uitvoerig beschreven is door Perret2). Van 4 tot 7 April vond uitvloeiing van lava plaats op hoogten van resp. 1200, 800 en 600 m, daarna volgde op 8 April een groote gas-emanatie en tenslotte werd van 9—22 April donkere asch, bij afnemenden gasdruk, uitgestooten. Vóór de eruptie had de Vesuvius een spitsen kegel. Na de uitbarsting bleek die afgeknot te zijn en een diep uitgeholden krater van ruim 500 m middellijn te hebben (blokdiagram). Aangezien er geen sterk exploisieve werking plaats gevonden heeft, meent Escher, dat de nieuwe krater voornamelijk door het uitschurende effect van den gasstroom op 8 April ontstaan is 3). Na 1906 is de ongeveer 550 m diepe krater geleidelijk opgevuld met lava, uitvloeiend van een of meer kleine eruptiekegels 4). De teekening links beneden op fig. 2 geeft hiervan een voorstelling tot het jaar 1920. In 1926 was de krater zoo hoog opgevuld, dat een lavastroom over den rand heen vloeide in het Atrio del Cavallo 5) en in 1929 vloeiden twee grootere lavastroomen nog verder en stroomden langs de Sommahelling, één over den oostelijken lavastroom van 1906, de andere noordelijker door de Vallone Grande tot Campetiello Avini 6) (zie kaart onder no. V achterin deze aflevering).

Aan deze en oudere lavastroomen zijn vele interessante verschijnselen te zien (tunnel- en gootvorming, stroomingsverschijnselen, touwlava-vorming, etc.) In het volgende artikel deelt dr. Kuenen daarover een en ander mede.

De nagenoeg centrale kegel toont nog voortdurend Stromboliaansche werking (dit is rhytmisch uitwerpen van slakken en bommen) uit een nagenoeg centraal gelegen bocca (foto's 3 en 4).

Tijdens ons bezoek, in September 1938, was er bovendien juist weer een lavastroom van de basis van den eruptie-kegel uitgevloeid, zoodat men de wijze waarop de verschillende vormen van lava ontstaan ad oculos gedemonstreerd kreeg 7). Naarmate de krater hooger opgevuld wordt, vloeit de lava op steeds meer punten over den kraterïand van 1906 heen. Op foto 2 is te zien hoe enkele kleinere lava-

r) Alfano und I. Friedlaender. Die Geschichte des Vesuv, 1929.

\\t u' v" „^et' The Vesuvius Eruption of 1906. Carnegie Institution of Washington Public, no. 339, 1924.

■?sc,lier^ Vesuvius, the Tengger Mountains and the problem of v^alderas. Leidsche Geol. Mededeelingen Vol. 2, 1927.

4) Zie pl. 16 van Escher op cit. en B. G. Escher, Algemeene Geologie p 327—329, fig. 236—239. 5 ' 1

5) I. Friedlaender. Die Tatigkeit des Vesuv in der zweiten Halfte des Jahres 1928. Zeitschr. f. Vulkanologie, Bd. 12, 1929, p. 47, tafel XVII.

6) A. Rittmann. Der Vesuvausbruch im Juni 1929. Ibidem 1930 p w tafel LXXVII. J

7) Een en ander werd vastgelegd in een 8 mm kleurenfilm, waarmede zeer bevredigende resultaten verkregen werden.