tongen langs de buitenhelling van den Vesuviuskegel in de jonge erosie-geulen, zoogenaamde barrancos, zijn afgedaald zonder echter den bodem van het Atrio del Cavallo te bereiken.

Het Atrio del Cavallo is een verzamelbekken voor de erosie-produkten van den steilen Somma-wand en de noordhelling van den Vesuvius. Rij sterken regenval vormt dit losse materiaal een breiige massa, een modderstroom, die een uitweg naar het Westen tracht te vinden (zie blokdiagram). Kort na de uitbarsting van 1906 toen het landschap bovendien door een dikke laag vulkanische asch bedekt was, leverden de modderstroomen een zoo dreigend gevaar voor de dorpen aan den voet van den berg, dat men besloot een serie steenen dammen te bouwen om aldus een aantal trapsgewijze gerangschikte bekkens te verkrijgen, die de modderbrei zouden stuiten en opvangen.

Onder de uitgeworpen insluitsels van den Monte-Somma en den Vesuvius komen alle sedimentgesteenten, die wij uit de omgeving kennen, van Trias tot en met Tertiair, voor. De meeste, soms fossielhoudende Tertiaire gesteenten zijn weinig of niet veranderd (slechts door hooge temperatuur, doch niet scheikundig beïnvloed). Ook de kalksteenen van de Krijtformatie zijn meestal onveranderd en slechts bij uitzondering tot marmers omgekristalliseerd. Bij een eruptie gaat het omhoogkomende magma door deze beide formaties heen, zonder dat het tot een intensief en langdurig contact komt. Doch geheel anders is het gesteld met de dolomieten en dolomitische kalksteenen van de Trias. Er komt nauwelijks een onveranderd insluitsel van Trias voor, meestal zijn ze rijk aan geoden met pneumatolytische sili— katen en doordrongen van allerlei kontaktprodukten, of zelfs geheel en al in silikaatrots veranderd.

Dit duidt op een langdurig kontakt van magma en Triasgesteenten, intensiever dan een kraterpijp biedt. De concusie is, dat de Triasdolomieten het eigenlijke dak van den magmahaard vormen. Waar nu de maximale dikte van Tertiair, Krijt en Trias (Jura ontbreekt) in ZuidItalië niet grooter dan 5000 meter is en waar de magmahaard kennelijk reeds in de Triasdolomieten binnengedrongen is, volgt dus hieruit dat het dak van den magmahaard ongeveer 5000 meter diep gelegen is (zie fig. 2). Dit cijfer zal eerder te groot dan te klein zijn. De Lorenzo vermeldt bv. een bedrag van 1100 m voor de dikte der sedimenten in het schiereiland van Sorrento, die zooals wij gezien hebben onder den Vesuvius duiken.

Het is mogelijk, dat er in het gebied van den Somma-Vesuvius breuken voorkomen. Men veronderstelt zelfs, dat de plaats van het eruptiepunt er door bepaald is en bovendien duiden de verschillen in hoogte-ligging der gele tuf op het bestaan van een of meer van zulke jonge verschuivingen in dit gebied, doch een belangrijke spronghoogte, waardoor het cijfer 5000 aanmerkelijk beïnvloed zou kunnen zijn, hebben die niet. Bovendien werd in eenige boringen in de omgeving de mariene ondergrond bereikt.

In het uitkristalliseerende magma van een vulkaanhaard treedt dif-