door zijn boekje „De onderaardse gangen in de Sint Pietersberg", aangekondigd op blz. 257, jaargang 1936 van ons tijdschrift. Hij opent het thans besproken werk met een algemeene omschrijving van het onderwerp en zijn ligging. Daarna volgt een herdruk van „Een Paaschwandeling over den St. Pietersberg in 1914" door wijlen E. Heimans, waarin het natuurschoon, dat ook Van Schaik in het kort heeft aangegeven, op dichterlijke wijze uitnemend is beschreven. Vervolgens behandelt Van Schaik de uitgestrekte onderaardsche gangenstelsels. Interessant is hierin ook de beschrijving der pogingen van hem en ing. Wylezalek om door de ingestorte gedeelten weer ondergronds van het Oosten naar het Westen te komen, tenslotte in 1930 gelukt, maar slechts met behulp van de werken ten behoeve van de Kalkmergel-maatschappij uitgevoerd.

F. H. van Rummelen beschrijft bouw en wording; G. H. Waage en A. de Wever de planten- en dierenwereld; dr. J. Heimans de berg als plantengeografisch bastion; dr. H. Schmitz S. J. het dierenleven in de onderaardsche gangen; G. H. Waage wederom: de vleermuizen van den St. Pietersberg, in even zoo vele belangstelling wekkende hoofdstukken.

Vervolgens is Van Schaik weder aan het woord over: de maatschappelijke en technische beteekenis van den berg en zijn geschiedenis, en hij besluit het werk met een lijst van literatuur over de onderaardsche gangen. Vóór deze lijst heeft nog een hoofdstuk plaats gevonden over: verhalen en legenden, door Willy Verster.

Men heeft getracht in dit werk in algemeenen zin alles bij elkaar te brengen wat van belang en bekend is over den Sint Pietersberg, en het komt mij voor dat men daarin ten volle is geslaagd. Zij die zich in eenig opzicht voor dit onderwerp interesseeren, kan kennisneming van het uitvoerig, goed geïllustreerde en gedokumenteerde werk worden aanbevolen. J. L.

Cultureel Indië, Redactie: De Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut, Amsterdam. E. J. Brill, Leiden. Prijs per jaargang van 12 afleveringen ƒ 12.—.

Reeds langen tijd was onze Archipel voor de studie van oude en van primitieve cultuurgeschiedenis als een waardevol boek, waar men slechts ijverig in ite zoeken en te studeeren had, om voor het onderzoek van tal van vraagstukken steeds nieuwe stof te vinden. En het blijkt wel, dat hoe meer er gelezen en gezocht wordt, ook en vooral in de oudste en meest vergeelde bladzijden, er steeds meer belangrijke, dikwijls in het geheel niet verwachte, gegevens te voorschijn komen. Niet te verwonderen, dat de vaktijdschriften, die dit alles trachten te verwerken, er steeds belangrijker op worden.

Thans is onder redactie van de Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut te Amsterdam een nieuw maandschrift verschenen „Cultureel Indië". Dit nieuwe maandblad wil helpen om te voorzien in de zich vooral in dezen tijd in Indië openbarende behoefte aan ver-