den hollen oever ondergraven, waardoor de tegenstelling tusschen concaven (hollen) en convexen (bollen) oever versterkt en de meanderstraal vergroot wordt.

Evenals bij het ontwikkelingsproces der vrije meanders zal ook hier de neiging tot stroomafwaartsche verplaatsing der meanders zich doen gelden; tengevolge daarvan treedt in de natuur vaak een asymmetrische ondersnijding der dalsporen (Talsporne, éperons) op, zooals bv. bij den prachtigen dubbelen dalmeander van de Semois bij Herbeumont (vgl. foto 1), waardoor deze dalsporen ten slotte geheel kunnen verdwijnen en een breede dalvlakte gevormd wordt, waarin de rivier weer in vrije meanders stroomt.

Het spreekt wel van zelf, dat de hier geschetste ontwikkeling sneller of minder snel zal verloopen, naar gelang van de weerstandskracht van het gesteente. Men kan dit in welhaast ieder meanderdal, dat gesteente-zones van verschillende weerstandskracht kruist, waarnemen. Wij willen in dit verband slechts het voor meanderstudie zoo belangrijke Saardal noemen. Hier doorbreekt de Saar in den prachtigen dalmeander van Mettlach (foto 2) de opheffings-as van den Taunus in den zeer weerstandskrachtigen Taunus-kwartsiet; deze dalmeander vormt een klassiek voorbeeld van een ingezonken meander, die slechts in het benedenste gedeelte eenige afglijding vertoont; een dalvlakte is hier nog in het geheel niet gevormd. Op den achtergrond echter ziet men direct dalopwaarts de breede dalvlakte van Schwemlingen-Merzig, waar in de zachte bontzandsteen de meandercyclus (of cycli? zie beneden) reeds het eindstadium der dalvlakte-vorming bereikt heeft en de Saar weer in groote, vrije meanders over den breeden dalbodem kronkelt.

Natuurlijk kan ook bij de hier geschetste meander-ontwikkeling het proces zoo verloopen, dat de meanderspoor, zoowel aan de stroomopwaartsche als aan de stroomafwaartsche zijde door de erosie van de rivier ondergraven wordt en daardoor de meanderhals daar ter plaatse sterk verlaagd wordt. In tal van meanderdalen ziet men dit verschijnsel (bv. bij de bekende meanderspoor van Rochehaut in het Semoisdal). Deze verlaging kan zóó ver gaan, dat bij een hoogen vloed het rivierwater er overheen slaat en den meander afsnijdt. De daardoor ontstane omloopbergen of kronkelbergen zijn een gewoon verschijnsel in rijpe meanderdalen.

Men moet zich echter afvragen, of ook, afgezien van de genoemde kleine wijzigingen, de hier geschetste opvatting van Davis over de ontwikkeling der dalmeanders ook inderdaad de eenige mogelijke is. De vraag, hoe riviervlakten zich vormen, is uit een morfologisch oogpunt zeer belangrijk, want in het verloop van den Davis'schen erosiecyclus vormt de meander-cyclus een zeer belangrijk element, en een bestrijding van zijn opvatting der meanderontwikkeling raakt tegelijkertijd aan de fundamenten van zijn opvatting over den erosiecyclus.

O. Lehmann (1915) is de eerste geweest, die een grondige kritiek