De samenstelling. Overzicht no. i vermeldt de bladen, de bewerkers en eenige verdere gegevens.

Het was niet eenvoudig, dit alles in kannen en kruiken te krijgen, want geld was niet beschikbaar. Samenwerking van velen, die gevoelden voor deze zaak, was dan ook noodig. Allereerst hebben G. J. A. Mulder en schrijver dezes bij den Topografischen Dienst een twintigtal bladen uitgezocht, daarbij rekening houdend met de volgende wenschen:

1.de typische landschappen van ons land moesten vertegenwoordigd zijn: een laagveenweidegebied, een veenkoloniaal landbouwbedrijf, een zandgebied met gemengd bedrij f enz.;

2. ook aan andere onderwerpen moest worden gedacht: terpdorpen, dijkdorpen, een mijngebied en dergelijke;

3. de verschillende typen van kaarten dienden aanwezig te zijn: 1/25 000, 1/50000; ook die in de nieuwe stereografische projectie.

De bladen Valkenburg en Arnhem werden onder meer gekozen om de er op voorkomende hoogtelijnen, al zal men die beter kunnen demonstreeren met behulp van zwartdrukken, waarop ze duidelijker (in bruin) zijn aangegeven. Belangwekkend zijn daarvoor de nrs. 343, 470, 5*4-

Toen kwam de kwestie van de bewerkers aan de orde. De Zwitsersche toelichtingen zijn alle van één hand (dr. Vosseler) ; in Duitschland is dat ook het geval met de mappen, die het geheele land bestrijken. Daarnaast geeft de „Landesaufnahme" evenwel ook regionale verzamelingen uit bv. voor Westfalen, Nedersaksen en de Rijnprovincie. Voor de toelichtingen hierop werden twee of drie leeraren aangezocht uit de betreffende streek.

Wij zijn nog iets verder gegaan en hebben voor elk blad iemand bereid gevonden den tekst te bewerken. Insiders zullen moeten erkennen, dat wij voor vele bladen geen beter bewerker hadden kunnen vinden (zie overzicht no. 1). Om te groote verscheidenheid in den opzet te voorkomen, werden hun twee ontwerpen, namelijk die voor Arnhem en Enschede van te voren toegezonden.

Dat er nog al eenige correspondentie noodig was om 18 belangelooze medewerkers te vinden, behoeft geen betoog en een woord van dank is hier op zijn plaats aan het Tijdschrift voor het Onderwijs in de Aardrijkskunde. Het mag ook op deze plaats wel eens gezegd worden, dat dit tijdschrift, hetwelk zijn 12^-jarig bestaan reeds had kunnen vieren, veel heeft gedaan voor de geografie. De oprichter, collega L. Cohen te Overveen, geeft daaraan veel tijd voor luttel gewin. Ook in deze zaak stelde hij zijn kolommen gaarne beschikbaar en het duurde slechts kort, of een voldoend aantal medewerkers was gevonden. Ook bood T.O.A. aan, de toelichtingen te drukken, maar daarvoor vond de Topografische Dienst zelf een oplossing: ze werden gestencild. Het zijn ongeveer honderd folio-vellen geworden. De medewerking van den heer van Hengel — naast den directeur noemen we ook dankbaar den secretaris, den heer Rapp — ging nog verder: