gehad. De boeren, die hun plaatsen aan mijnmaatschappijen verkochten, trokken weg, verder naar het Noorden, waar de grond volop en goedkoop was. De handel en nijverheid kwamen en werden gelaten in handen van de uitlanders, waarvan wij in het begin spraken en Kruger moest zijn ambtenaren zelfs uit Holland invoeren, omdat hij geen Engelschen of zelfs maar Kapenaars wilde hebben. In onzen tijd komt langzamerhand ook hierin verandering, maar voorloopig zegt men niets te veel, wanneer men den handel en de nijverheid als Engelsch aanduidt. De Afrikaners zijn boeren en ambtenaren, velen zijn arts of advocaat, of procureur en notaris. Een groot getal dient het onderwijs of de kerk, en aan den Witwatersrand en andere industriegebieden worden zij meer en meer de geschoolde mijnwerker of vakman. De tijd, dat de mijnwerkers uit Wales of Cornwall kwamen, is voorbij! Maar handelaars en fabrikanten zijn zij nog niet, al komt er verandering. De joodsche handelaar in de dorpen moet plaats maken voor de coöperaties, het kleine voorschotbedrijf is reeds sterk Afrikaansch georiënteerd en in Pretoria en Kaapstad vinden wij de „Uniewinkels", die geheel Afrikaansch zijn. Dit is het gevolg van de nieuwe richting die de F.A.K. i) inslaat, nu de taalstrijd is volstreden en ook politiek de verhouding tusschen Afrikaners en Engelschen normaal begint te worden.

Zuid-Afrika is nog altijd het goudland bij uitnemendheid en het goudmijnbedrijf, als primaire industrie, de kurk waar de geheele staatshuishouding op drijft. Daarnaast is echter te letten op de steeds in belang toenoemde industrie, die in 1910 practisch nihil, in I9i7/'i8 voor £ 60 millioen produceerde en in 1934/35 naar schatting voor niet minder dan £ 132.000.000, tegen goud £ 78.000.000 «n de landbouw, veeteelt en visscherij £ 56.000.000. Ook uit het aantal arbeiders is de beteekenis van de verschillende middelen van bestaan af te leiden. In de goudmijnindustrie zijn 333 000 arbeiders werkzaam, waarvan 35 000 blanken; in de secundaire industrie 304000 waarvan 129000 blanken. Bij de mijnen is de vei houding tusschen blank en zwart dus 1 : 10 j bij de nijverheid meer dan 1 _ : 3. Gedeeltelijk geschiedt dit op aandrang van de regeering, die douanetarieven, overheidsleveranties en dergelijke Tegelt naar gelang der verhouding tusschen blanke en zwarte arbeiders, ook daar waar de wettelijke kleurslagboom wel kaffers toelaat. Op deze wijze, vooral ook in het overheidsbedrijf, de spoorwegen, is het vraagstuk der arme blanken reeds heel wat verzacht. Hier ziet men duidelijk hoe dit vraagstuk en dat der naturellen in elkaar grijpen.

Door het verlaten van den gouden standaard nam het goudmijnbedrijf enorm in beteekenis toe. De goudprijs steeg van 85 tot 140 sh. per ounce (thans 150/-) en gaf aanleiding tot een „building boom" van

1) Overal in Zuid-Afrika bekende afkorting van: Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge.