stukken de gronden worden behandeld in verband met de voornaamste cultures van het gewest.

Het bodemkundig onderzoek van Baeyens is zoowel op zorgvuldige terreinwaarneming als op laboratoriumonderzoek gebaseerd. De terreinstudie omvat allereeerst het profiel-onderzoek, echter steeds in verband met de physiologie van het landschap en de vegetatie, respectievelijk de gewassen. Het geheele programma kan niet anders dan uiterst veelzijdig worden genoemd. In dit referaat zal niet nader worden ingegaan op de methoden van onderzoek. De wijze, waarop de schrijver met het cijfermateriaal omgaat, is vaak origineel en steeds belangwekkend.

De bodemkundige studiën hebben geleid tot een indeeling van het landschap in een aantal zones, ten deele bodemkundig, ten deele topografisch, geologisch of biologisch bepaald, terwijl de schrijver door korte bodemkundige karakteristieken aangeeft, welke landbouwkundige mogelijkheden er zijn.

Hoofdstuk 7 omvat een diepgaande behandeling van het klimaat van het onderzochte gebied. De schrijver heeft zich daarbij in het bijzonder afgevraagd, in hoeverre de gevonden, betrekkelijk geringe, klimaatverschillen nog van belang zijn voor de vegetatie, respectievelijk den landbouw. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. De regenval, welke in hoofdzaak tusschen iioo—1500 mm ligt, is betrekkelijk gering, alleen gronden met een zeer gunstige waterhuishouding kunnen voor de cultuur aan hooge eischen voldoen. Op de overige gronden lijden de gewassen aan droogte in den drogen moesson. Hierin ligt één der interessante aspecten van het boek van prof. Baeyens; zijn beoordeeling van de gronden is geheel aangepast aan de plaatselijke meteorologische verhoudingen. Herhaaldelijk merkt de schrijver op, dat in Centraal-Congo de eischen die aan den bodem moeten worden gesteld, 2 a 3 maal lager kunnen zijn, dank zij het gunstiger klimaat.

Ook aan de geologie van het gebied is zooveel mogelijk aandacht besteed. Indien men van de alluviale gronden afziet, zijn de gunstigste substraten amphibolitische gneizen en bepaalde glimmerschisten, welke uitmuntende rijke gronden kunnen opleveren.

Zeer interessant is een schematisch profiel door een rivierdal, aangevende de afhankelijkheid van de bodemgesteldheid van de terreinvormen. De bestrooiing van het terrein met laterietconcreties (zeer slechte gronden) is een afspoelingsverschijnsel. De laterietconcreties worden geacht vergelijkbaar te zijn met het moerasijzererts .

De hoofstukken XI—XVI zijn monografieën over de gronden, in gebruik van de cultures, respectievelijk van suikerriet, cacao, robusta-koffie, rubber en oliepalm.

Door zorgvuldige vergelijking van de eigenschappen van de gronden met de door de praktijk behaalde producties, heeft de schrijver voor ieder der genoemde gewassen een vruchtbaarheidsschaal opgesteld, waardoor het mogelijk is de waarde der gronden