kregen vooruitgang, voornamelijk door het gebruik van het echoloodings toestel.

Stocks heeft echter niet volstaan met berekening der fundamenteele getallenwaarden; hij heeft ze ook in grafischen vorm gegeven en er beschouwingen op gebouwd. Meermalen wijst hij daarbij er op, dat de waarden voor de ruimte-inhouden en de gemiddelde diepten nagenoeg zeker te groot zullen blijven, zoolang de bodemvorm van den oceaan nog niet geheel bekend is. Door het echolood worden voortdurend nog nieuwe verheffingen ontdekt, bv. de Discovery-bank (1936) in het Kaapbekken op 42° Zb. en o° lengte, welke steil uit een diepte van 4000 m tot één van 671 m opstijgt. De daardoor veroorzaakte afneming der genoemde waarden zal zeer vermoedelijk niet worden vereffend door toeneming, ten gevolge van het ontdekken van nieuwe grootere diepten. Als voorbeeld van de door Stocks gevonden afneming van ruimte-inhouden en gemiddelde diepten laten wij hier de cijfers volgen voor den open oceaan gevonden door hem (1937) en Kossinna (1922): volume 318078 en 323613 km3; gemiddelde diepte 3868 en 3926 meter.

Het boek geeft den indruk, dat het materiaal met groote zorg en nauwkeurigheid is bewerkt en dat er naar is gestreefd het mogelijke er uit te halen. De verkregen uitkomsten geven aanwijzingen omtrent de structureele verhoudingen van den Atlantischen Oceaan met zijn bekkens, nevenzeeën, etc., die ongetwijfeld van belang zijn, niet alleen voor oceanografen, maar ook voor geofysici en geomorfologen. t L

OVERZICHT VAN GEOLOGISCHE PUBLICATIES

OVER NEDERLAND EN KOLONIËN (Samengesteld door een Commissie uit het Geologisch-Mijtibouwkundig Genootschap)

Crommelin, R. D. Sediment-petrologische onderzoekingen IV. Sediment-petrologische onderzoekingen in Midden Nederland, in het bijzonder van het Jong Pleistoceen. Mededeelingen van de Landbouw Hoogeschool. Deel 42, verh. 2, 44 blz. met tabellen en 6 figuren 1938.

In bovengenoemde bijdrage wordt het resultaat besproken van het onderzoek van zandmonsters, vooral van het laagterras van MiddenNederland genomen. In het eerste gedeelte worden verzamelde monsters behandeld, welke in het stroomgebied van den Rijn zijn genomen, bjj Jutfaas, het laagterras van de donken der Lekstreek, een profiel bij Loosduinen en verspreide monsters uit het laagterras en uit het Holoceen van dat gebied.

Gebleken is, dat in de diepste monsters van het laagterras de zoogenaamde Lobith-groep reeds kenmerkend is, een enkele keer zuiver,