plaats \an Kremer aan de zuidzijde van het meer. De weg voerde langs een vrij druk gebruikt Papoea-pad door een drassige onbewoonde streek. Na de steil ingesneden bedding van de Wamena te zijn overtrokken, wat noordelijker dan destijds Kremer haar sneed, werd op een hoogte van 34°° m bivak betrokken en daar begonnen met het inrichten van een tusschenbivak, noodig voor de dragers bij verderen opvoer van voorraden.

Den volgenden dag bleef een gedeelte van den trein onder militaire dekking hier achter ter voortzetting van den bivakbouw, terwijl het andere gedeelte met de beide expeditieleden om de zuid verder ging lot de reeds eerder verkende plaats voor het hoofdkamp: Bivak „Voet \\ ilhelminatop , met de inrichting waarvan terstond een aanvang werd gemaakt. Naar uit het bij het verslag gevoegde schetskaartje blijkt, ligt dit bivak niet O. doch juist NO. van het hoogste punt van het "Wilhelmma-gebergte en wel op een afstand van ongeveer vijf kilometer.

Aadat kapitein reerink en dr. Rand een nabij gelegen topje van 3900 m hadden beklommen en daar uitzicht kregen op den nietbesneeuwden noordelijken en oostelijken wand van de centrale schol, werd den 29sten Augustus door het schaars beboschte terrein naar het Habbema-meer teruggekeerd met achterlating van een militaire bezetting. Dienzelfden dag vertrok vandaar het eerste transport van goederen en levensmiddelen om de zuid; 3 en 7 Sept. volgden verdere transporten naar het zuidelijke hoofdkamp. Omwisseling der militaire detachementen werd noodig geacht om deze niet te lang achtereen aan de vinnige kou bloot te stellen.

Den 2den Sept. bracht het vliegtuig „Cuba" op het Habbema-meer aan: den houtvester Meyer Drees, luitenant van Arcken en den luitenant der militaire administratie Schreuder, benevens de noodige levensmiddelen; den 4den September gevolgd door nog een voorraad. Dienzelfden dag werd per vliegtuig een verkenning gemaakt rond het Wilhelmina-complex. Deze verkenning gaf den indruk, dat „een bestijging van de oostzijde vermoedelijk niet tot de onmogelijkheden moest worden gerekend". De indrukken in 1909 onder moeilijke omstandigheden van mist, langs den oostelijken wand reeds verkregen, kloppen volkomen met deze voorzichtige bewoording.

Een denzelfden dag voorgenomen verdere verkenning per vliegtuig van het ZO. deel van de „Groot Vallei", dus ver weg, beoosten het eind der Rumphius-keten, bleef wegens bewolking achterwege.

^e.n 5 September vertrok de Amerikaansche groep met kapitein I eerink van het meer naar het Tusschenbivak en den volgenden dag zuidelijk na.ar het hoofdkamp, waarheen ook een draagbaar ontvangen zendradiostation werd opgevoerd.

Den 8sten September werd van daar uit, weer door drassig terrein, in zuidelijke richting het hooge doel benaderd tot op 3800 m hoogte en ongeveer 2 km OZO. van den top, waar een althans eenigszins geschikte plaats voor een verzamelkamp werd gevonden. Den volgenden dag werd daar begonnen met de inrichting van het Puindalkamp, K. N. A. G., LVI.